Elia en Judas
ABSTRACT
Elijah and Judas
Inspired by the Dutch theologian Oepke Noordmans, who often sheds new light on biblical texts by pairing biblical persons or localities, the author analyses the contrast between Elijah and Judas. Elijah is a radical, a dissident in Israelite culture. He is an extremist. The message of this radical, a-cultural extremist is however the core of the Jewish and Christian canon: no other Name. Judas is the opposite. He is the son of perdition, the ultimate opponent of God’s final revelation. A closer analysis, however, shows them both to be more complicated. Elijah is a human being just like us, and at the very moment Jesus is handed over, the Gospel does not mention Judas as the son of perdition. Listening to the Scripture makes us aware that things are more ambiguous than religious fundamentalists suppose and nowhere near so comfortable as liberals argue.
OPDRACHT
Dit artikel is opgedragen aan Flip Theron. Het is voor mij een bijzondere vreugde voor hem een artikel te mogen schrijven. Het is ook een bijzondere opgave. Als men een artikel schrijft, mist men de nuance van het gesproken woord. Men mist nog meer de nuance van woord en wederwoord. Men mist het meest de persoonlijke nabijheid. Dat alles ontneemt het theologische vertoog diepgang en karakter. Dat voelt men het meest als de ander voor wie men schrijft geestelijk zeer nabij is, niet alleen theologisch maar ook als meer dan een vriend. Dat voelt men ook als de ander zo zeer leeft bij een theologie die altijd weer nieuwe vragen stelt, zodat elke these te snel geformuleerd is en iedere conclusie onvoldragen.
Ik neem de theologie van Flips meest geliefde auteur, Oepke Noordmans, als uitgangspunt voor dit artikel. Dat wil niet zeggen dat het een studie over Noordmans is. Dat zou in dit geval water naar de zee dragen zijn. Het is veel meer in de stijl van zowel Noordmansals van zijn leerling Theron om een poging te wagen in een theologische studie iets uit de Schrift ter sprake te brengen wat hopelijk aan het denken zet.
INLEIDING
Noordmans heeft met name in zijn meditatiebundels een voorkeur voor koppels, zoals Abraham en Melchizedek, Johannes en Jezus, kerk en schare, wet en evangelie.1 Zelfs de titels van de boeken hebben vaak deze structuur: Zondaar en bedelaar, Gestalte en Geest. Soms zijn die koppels radicaal tegengesteld, “zoals het ’neen’ staat tegenover het ‘ja’; zoals Sodom tegenover Salem” (Noordmans 1949:16). Meestal treedt er echter een problematisering van het ogenschijnlijk eenvoudige koppel op. De bundel Zondaar en Bedelaar begint met de Farizeeër en de tollenaar. Het lijkt een eenvoudig paar. Maar dan betrekt Noordmans er een ander koppel bij: dat van de rijke man en de arme Lazarus. Ook dat lijkt zo’n eenvoudig koppel. Het eerste koppel is geliefd bij protestantse christenen, omdat de gedachte van het sola gratia er zo mooi aan verbonden kan worden. Juist vandaaruit ontstaat dan de problematisering. Want als de zondaar gered wordt door het geloof in de genade alleen, hoe is het dan met de bedelaar? Het ene koppel werpt nieuw licht op het andere. Is armoede alleen armoede van geest, of ook armoede van brood en gezondheid? Zo komt Noordmans tot de uitspraak: “Lazarus gelooft met zijn zweren” (Noordmans 1946:18). De traditionele protestantse, piëetistische theologische kaders worden doorbroken.
Ook hiervan is echter geen vast schema te maken. Er zijn ook heel anders samengestelde koppels. De bekendste is waarschijnlijk die van Petrus en Paulus in de bundel Gestalte en Geest. Hier gaat het weer om een ander soort tegenoverstelling. Petrus staat voor de gestalte, de zichtbare aanwezigheid van Christus. Paulus staat voor de Geest die na hemelvaart het evangelie de wereld in drijft en ons losmaakt van de gestalte. Hier is sprake van een opeenvolging in de tijd: Paulus volgt Petrus op, zoals Pinksteren volgt op Pasen en Goede Vrijdag. “Paulus komt en Petrus gaat” (Noordmans 1955:324). De gestalte wordt vervangen door de Geest. Voor Noordmans heeft dat consequenties voor prediking, liturgie en kerkstructuur. Toch is het niet een eenvoudige aflossing van de wacht. De Geest ontleent zijn kracht aan de gestalte van de aardse Christus. Paulus blijft iets houden met Petrus. Tegelijk kan men niet zeggen dat er sprake is van een eenvoudige dialectiek. Er is ook voortgang. In dat licht wordt zelfs het eerstgenoemde ogenschijnlijk zo simpele koppel, Sodom en Salem geproblematiseerd. Want de christen verliest zijn Sodom- gestalte pas in de vervulling als deze Salem binnentreedt. Toch is hij nu niet enkel burger van Sodom. Hij is zelfs niet burger van beide, alsof simul iustus ac peccator om het even zou zijn. De iustus heeft altijd het primaat. Ze zijn in het leven ook niet statisch. Hoezeer het “ac” de beide ook nevenschikt, het gaat van “peccator” naar “iustus”. Zonder dat de overgangen van de jaren in de aardse tijd die overgang markeren, duiden ze die toch aan.
Deze dynamiek van de theologiebeoefening wil ik voortzetten in een ander koppel: Elia en Judas. Ze lijken wat ver van elkaar bijeengehaald, net als Sodom en Salem. Ze zijn met hetzelfde doel bij elkaar gehaald: om de tegenstelling tussen de een en de ander te laten zien. Zodra ze naast elkaar staan, blijken ze evenwel ons theologisch denken te verwarren, net als de zondaar en de bedelaar – en toch weer op een geheel andere wijze. Dan zal blijken dat ook ons denken om de mensen om hen heen – en daarom ook over de mensen om ons heen, wordt verward.
ELIA
Elia is de man Gods. Hij heeft met vuur de zaak van God verdedigd en overwonnen. Zijn directe tegenstander met wie hij een koppel vormt, is Achab. Het is zo’n klassiek koppel dat we eenduidig kunnen invullen: Elia is goed, Achab is fout. Zo zegt de bijbel het en meer nog: de kinderbijbel. We hoeven er verder niet meer over na te denken.
De eerste problematisering komt uit de oudtestamentische wetenschap. Achab was helemaal niet de gerenommerd slechte koning waarvoor hij in de bijbelse geschiedenis doorgaat. Hij is een van de grootste koningen van Israel geweest. Hij is zelfs de enige die genoemd wordt in buitenbijbelse bronnen (Grabbe 1999:11). Op allerlei terreinen blonk zijn regering uit. Politiek was er rust gekomen na een tijdperk waarin militaire coups elkaar snel opvolgden. Sinds Achabsvader Omri de macht had overgenomen was er politieke stabiliteit ingetreden. Militair was Achab sterk. Hij had een krachtig leger en participeerde in internationale operaties. Economisch was er welvaart, waarvan de grote bouwwerken in Megiddo en Hazor getuigen. Nadat ze al meer dan 2700 jaar in puin liggen, komt men ook nu nog onder de indruk van hun glorie. Deze glorie was geen kale economie en macht, maar ingebed in een rijk en complex cultureel leven, waarin verschillende tradities samen kwamen en elkaar bevruchtten, als onderdeel van de rijke internationale cultuur van de West-Semitische beschaving. Beschaving was in het oude oosten altijd religieus getint. De beschaving van Kanaän stond in het teken van de godsdienst van het kanaänitische pantheon met goden als Dagon, El, en vooral Baäl en Asjera. In Israël werd dat aangevuld met traditioneel erfgoed van binnengestroomde nomaden die vadergoden vereerden: de God van Abraham, Izaäk en Jakob, ooit in de geschiedenis geïdentificeerd met de God YHWH en verbonden met bepaalde heiligdommen. Dit amalgaan van godsdiensten, cultuur, macht, voorspoed, leverde een hoog ontwikkelde en verdraagzame samenleving op.
In die samenleving is Elia een volstrekte dissident. Men kan zich de vervreemding die zijn verschijning oproept, niet zwaar genoeg voorstellen. Dat geldt om te beginnen voor zijn uiterlijk: gekleed in een kameelharen mantel ziet hij er uit als een zonderling. Zonderlinger is zijn boodschap: Achab moet radicaal kiezen voor YHWH. De multiculturele en multireligieuze samenleving moet opgezegd worden. Dat doet Achab niet. 1 Koningen wijdt er zelfs geen woorden aan. Er wordt niets gezegd over verkondiging van Elia of afwijzing van Achab. Elia verschijnt uit het niets, om het oordeel aan te zeggen (1 Kon 17:1). Het oordeel treft Israël in het hart van godsdienst, economie en zelfvertrouwen. De vruchtbaarheid die door de godsdienst werd gegarandeerd en voorspoed gaf aan de mensen verkeerde in een bittere hongersnood op het woord van Elia. Het was maar een woord, maar de effecten waren rampzalig. Elia werd gezocht als een terrorist.
Hoogtepunt van Elia’s optreden is het gebeuren op de Karmel, een van de klassieke Kanaänitische religieuze plaatsen. Tijdens een festival weet Elia het volk in een soort massapsychose onder de indruk van een natuurgebeuren zo ver te krijgen dat de culturele en godsdienstige elite massaal wordt afgeslacht. De massa is snel te motiveren. Als de volgende morgen de ontnuchtering komt, vraagt iedereen zich af, hoe het zo ver heeft kunnen komen. Het arrestatiebevel voor Elia laat niet op zich wachten.
In recent oudtestamentisch onderzoek wordt het cultureel en religieus plurale karakter van2Israël sterk benadrukt.2 Van een Israëlitische godsdienst met een zuiver YHWH-geloof, zondervermenging met allerlei andere invloeden kan men pas heel laat spreken, lang na de ballingschap. Zelfs na het exil zijn er naast verschillende stromingen van YHWH-godsdienst nog aanhangers van oude en nieuwe religies (Becking 1999:4). Zelfs in de tijd van de Makkabeeën is het syncretisme nog niet verdwenen (Beek 1951:381-401). Het is zelfs de vraag of men wel van invloeden en vermenging kan spreken. Veel meer is de gedachte thans dat het YHWH-geloof zich geleidelijk ontwikkeld heeft in en vervolgens uit de Westsemitische en Oost-Mediterrane cultuurreligies, die veel te simpel worden omschreven als men ze uitsluitend of zelfs primair ziet als vruchtbaarheidsreligies.
Dit betekent dat de godsdienst waarvoor Elia model staat, niet anders is dan het geloof van een kleine radicale groep, die een godsdienst ontwikkelde in contrast met de heersende cultuur en in groot conflict met de cultuur. Pas door diepe culturele, ecnomische, militaire en politieke crises heen hebben zij zich kunnen doorzetten, waarbij ze ook zelf aan een voortdurend veran- deringsproces onderhevig waren.
Nu is dit alles voor degenen die de bijbelse geschiedenis kennen niet nieuw. Het is een bekend gegeven dat Israël het niet zo nauw nam met de dienst aan YHWH. Vanaf de plunderingen in de Richterentijd tot de val van Jeruzalem hangt het oordeel over het volk wegens hun ongehoorzaamheid. Nieuw is wellicht dat duidelijk wordt in hoe grote mate het YHWH-geloof in de koningentijd marginaal was en hoezeer ingebed in het geheel van de semitische religie. Nieuw is ook dat er waarschijnlijk nooit een glorietijd van een zuiver Jahwisme is geweest en de latere godsdienst van het Jodendom geleidelijk uit het brede religieuze veld van het oude Midden-Oosten is gegroeid.3 Toch maakt dat theologisch allemaal niet wezenlijk uit. Het versterkt veeleer het beeld hoezeer aangevochten het geloof in YHWH is geweest en hoe eenzaam Elia staat.
Wat echter veel meer nieuw is in veel oudtestamentisch onderzoek, is dat men hieruit geheel nieuwe theologische consequenties trekt.4Niet langer wordt het perspectief van de canonieke tekst van het Oude Testament gebruikt als basis voor de theologische bezinning, maar de concrete historische godsdienstige praxis van Israël in de koningentijd. Omdat Israël in de tijd van het Oude Testament religieus zeer gediffentieerd was, concludeert men dat religieus pluralisme ook nu gerechtvaardigd is (Keel & Uehlinger 1992:473-475). De wortels van de Joods-Christelijke traditie vertonen volgens dit perspectief godsdienstig een rijk geschakeerd beeld dat aansluit op de toenmalige cultuur. Als wij in die traditie willen staan, moeten we niet benepen een bepaald facet daarvan alleen zaligmakend maken. Ook inhoudelijk wordt soms teruggegrepen op de vroege periode van Israël. Vrouwelijke godinnen werden vereerd naast mannelijke. Dat geeft ook nu ruimte voor vrouwelijke godsbeelden en voorstellingen die naast mannelijke godsbeelden expressie kunnen zijn van de onzegbare goddelijke werkelijkheid, die zich alleen in een veelheid van voorstellingen en godsbeelden laat uitdrukken.5 Een stap verder is een voorzichtig pleidooi voor een nieuw polytheïsme (Biezeveld 2000).
Het zou in dit kader te ver voeren alle mogelijkheden die dit veranderde perspectief biedt, te exploreren. Fundamenteler is de vraag naar de paradigmawijziging zelf. De vraag is of de christelijke theologie zich moet orienteren aan het paradigma van de bijbelschrijvers of aan een reconstructie van de godsdienst van Israël (waarvoor overigens de boeken van het Oude Testament de belangrijkste bron zijn). Het antwoord op deze vraag levert twee volstrekt verschillende typen theologie op. Het is de vraag of het religieuze model van Achab of dat van Elia maatgevend is. Net als negenentwintig eeuwen geleden is het model van Achab het meest passend in een hoog ontwikkelde complexe cultuur met veel interactie. Elia kan slechts bestaan als zonderling of bij de gratie van een irrationele massahysterie, met uitzonderlijke gevaren voor de samenleving. Het ligt voor de hand in de eenentwintigste eeuw te kiezen voor Achab. Dat is geen radicale keus voor Baäl. Juist dat soort eenzijdigheden moet vermeden worden. Elia verwijt immers dat het volk aan beide zijden mank gaat: men kiest niet werkelijk. Dat hoort bij de religieuze pluraliteit.
Elia wil dat er wel werkelijk gekozen wordt en behoort daarom tot de gemarginaliseerde groepen in de maatschappij. Zijn oordeel is eenzijdig en daarom gevaarlijk. Het is echter dit oordeel dat het perspectief van de canon van het Oude Testament vormt. De christelijke traditie is niet ontstaan vanuit de plurale religie van Israël, maar vanuit de smalle traditie waarvan de profeet Elia voor de schrijver van de koningenboeken model staat. Hij staat ook model voor de spits van het hele profeten-oeuvre dat eindigt met de roep om een nieuwe Elia (Mal 4:5). Juist op dat punt zet het Nieuwe Testament in door Johannes de Doper te zien als vervulling van die roep (Matt 11:14). Elia is de wegbereider voor Jezus.
De ene God die volgens Elia radicaal als de enige gediend moet worden, is de God die in de hele canon van het Oude Testament wordt beleden als de Enige om te dienen (Deut 6:4-9). Universaliteitsuitspraken in het Oude Testament staan steeds in dat perspectief.6 De auteurs van het Oude Testament verzetten zich tegen het religieus pluralisme. Zij weten zeer wel dat het er is, maar zij verwerpen het. Het gaat daarbij niet alleen om een verschillend theologisch paradigma, maar ook om een verschillend godsdienstig paradigma, dus om twee godsdiensten, net als bij de tegenstelling tussen wet en evangelie. (Noordmans 1955:301).
De oudtestamentische profeten eindigen met de roep om een nieuwe Elia. In zijn perspectief gaat het Woord van God de wereld in. Zo verstaat het Jodendom tot nu toe zijn godsdienst, als op Pesach een stoel voor Elia wordt klaar gezet. Zo begint ook het Nieuwe Testament. De weg van Jezus wordt bereid door Johannes de Doper. Hij kleedt zich als Elia (Matt 3:4; Mark 1:6; 2 Kon 1:8). Hij predikt als Elia een radicale boodschap, over de bijl die al aan de wortel van de boom ligt (Matt 3:10; Luk 3:9). Hij is Elia die komen zou. Deze Elia staat voor de volstrekte gehoorzaamheid aan de geboden, waarin de glorie van God is gelegen. Op het draaipunt van de synoptische evangeliën verschijnt hij samen met Mozes (Matt 17:3; Mark 9:4; Luk 9:31). Door Mozes is de wet gegeven. Elia staat voor de onderhouding van de wet. Samen zijn zij als wet en profeten verschijning van Gods roep in de wereld. Samen delen zij dan ook in de glorie van God. Hoger kan de glorie voor een mens niet zijn dan zij is voor deze radicale, extremistische figuur, die vuur uit de hemel bad. Dat deed hij niet omdat hij een religieuze krachtpatser was. Hij was zoals de Jakobusbrief schrijft, “slechts een mens zoals wij” (Jak 5:17). Maar in tegenstelling tot de meeste anderen nam hij het Woord van God serieus. Hij nam ook zijn eigen woord tot God serieus, zoals Jakobus zegt. Dat is een gebed met kracht (vgl Jak 1:6).
JUDAS
Elia heeft een tegenpool in de Schrift. Op het eerste gezicht is dat Achab. Dat is ook wel juist. Maar hij is niet de echte tegenpool. Achab is niet de volle radicaliteit van het kwaad, zoals Elia de volle radicaliteit van de gehoorzaamheid representeert. Er is maar één persoon in de Schrift die de zoon van het verderf wordt genoemd. Dat is Judas (Joh 17:12). Judas is niet zomaar een ongehoorzame. “Judas is Judas. Het Evangelie neemt de relativiteit uit ‘t leven weg.” Al is het leven een groot compromis, uiteindelijk houdt het niet. “We zien het aan Judas. Daartoe staat Judas in ‘t Evangelie” (Noordmans 1990:266). Hij behoorde tot de intieme kring van Jezus volgelingen aan wie Jezus alles had bekend gemaakt wat de Vader Hem gegeven had. Judas kent Jezus. En Judas gebruikt deze kennis om Hem over te leveren (Joh 18:2). Judas is niet een ongehoorzame van buiten af. Hij is een overtreder van binnen uit. Hij heeft de heerlijkheid van de eniggeborene van de Vader gezien en heeft zich afgewend.
De evangelisten spreken verschillend over Judas. Maar alle vier stemmen ze daarin samen dat Judas de meest kwalijke rol heeft gespeeld die een mens kan spelen. Hij staat voor het vleesgeworden kwaad. Johannes voert dat het verste door. De andere evangelisten noemen Judas bij de opsomming van de twaalf, waarbij al gezegd wordt dat hij de verrader zal worden (Matt 10:4; Mark 3:19; Luk 6:16). Verder wordt hij genoemd bij drie kernmomenten die het verraad markeren: het voornemen daartoe (Matt 26:14; Mark 14:10; Luk 22:3), het gesprek bij het laatste avondmaal (Matt 26:20-25; Mark 14:17-21; Luk 22:21-23) en de gevangenname van Jezus (Matt 26:47; Mark 14:43; Luk 22:47-48).
Johannes spreekt vaker over Judas en in de vergelijkbare scenes spreekt hij ook op een andere manier over hem. De eerste keer is aan het eind van hoofdstuk 6. In het gedeelte daarvoor is vermeld dat vele van Jezus’ discipelen weggingen en Hem niet meer volgden. De aanleiding was Jezus woord dat niemand zelf het geheim van het geloof zich kan toeëeigenen, als de Vader het niet geeft (Joh 6:65). Mensen willen graag hun leven zelf bepalen. Voor de discipelen ligt dat anders. Zij zijn de kleine groep die niet weggaan (6:67-68). Zij horen bij de zevenduizend die de knieën niet voor Baäl buigen. Zij horen de woorden van Jezus als woorden van eeuwig leven. Dat hebben ze niet zelf bedacht. Dat is hun gegeven door de Vader in de hemel. Zij hebben niet zelf gekozen, maar ze zijn gekozen. In die kring bevindt zich Judas. Hij hoort bij de groep radicaal getrouwen. Hij hoort daarbij vanwege de keuze die Jezus voor hem maakte. Judas is niet van de verkiezing uitgesloten. Jezus zegt niet: “Ik heb jullie uitverkoren behalve de ene die mij verraden zal.” Zijn woord is zonneklaar: “Heb Ik jullie niet twaalf uitgekozen? En een uit u is een duivel” (6:70). Judas hoort bij de twaalf – en is tegelijk de duivel in persoon. Hij hoort bij de tegenkring van Jezus. De woorden die Jezus spreekt zijn Geest en leven. Hij is gekomen om het leven te geven. De duivel is de mensenmoordenaar van den beginne (6:44). Judas is vanaf den beginne een moordenaar. Want hij is een duivel. Waar de synoptici bij de opsomming van de twaalf volstaan met een zakelijke mededeling dat Judas de verrader is geworden, vergroot Johannes zijn rol uit tot metafysische afmetingen.
Judas keert in het evangelie terug in het verhaal van de vrouw die de voeten van Jezus zalft (Joh 12:1-8). De andere evangelisten melden de verontwaardiging onder de tafelgenoten over de verkwisting van de kostbare zalf. Johannes spitst die verontwaardiging toe op Judas. Judas heeft geen oog voor deze zondares. Judas heeft alleen maar oog voor de kas van de armen. Maar, zegt Johannes, hij zei dit “niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was en de beurs had en droeg hetgeen gegeven werd” (12:6). Judas heeft uiteindelijk Jezus verraden voor dertig zilverlingen. Hij had er economisch belang bij. Johannes laat zien dat dat niet de verleiding van het moment was. Judas was altijd al op geld uit. Daarom kon hij ook de grotere waarde van het geheimenis van zonde en vergeving niet verstaan. Wie de arme niet ziet, ziet ook de zondaar niet. Wie de bedelaar veracht, laadt ook een nieuw oordeel op de zondaar. Het verraad van Jezus is niet een incident dat Judas is overkomen en waarover hij bittere wroeging heeft die eindigt in suicide (Matt 27:5). Hij is intrinsiek een man die om economisch gewin de verlorenen ontkent. Hij is intrinsiek de moordenaar van Jezus en waar Jezus voor staat. Hij is intrinsiek een mens die de wet ongehoorzaam is. “Judas, dat is de rekenmeester ... Daarom verraadt hij Jezus ... Judas wil niet mee naar het kruis en het graf, waar het tellen ophoudt. De zonden van de moordenaar worden niet meer gerekend, maar vergeven” (Noordmans 1990:339).
Als Judas de duivel in eigen persoon is, vindt de duivel gemakkelijk onderdak in zijn hart. Toen Jezus de voeten van zijn discipelen ging wassen, zoals de zondares de voeten van Jezus waste, was de duivel in het hart van Judas gevaren (13:2). Jezus wast ook zijn voeten. Jezus viert zelfs de maaltijd met hem. Hij is daarin Jezus het meest nabij. Hij is het die met Jezus de hand in de schotel indoopt. Samen vieren ze pesach, het feest van de uittocht uit de slavernij en de dood. Op dat moment vaart de duivel in het hart van Judas, schrijft Johannes (13:26). Dat lijkt vreemd. Want de duivel was toch al in het hart van Judas gevaren? En Judas was toch al veel eerder de duivel zelf genoemd?
Als een mens in de sfeer van de duivel is, dan komt de duivel altijd weer bij hem binnen. Hij komt elke keer weer om dezelfde boze daad opnieuw te bewerken. De duivel kent een eindeloze herhaling van hetzelfde kwaad. Hij komt juist binnen op de momenten van de grootste nabijheid van Gods heil. Hij komt binnen als de zondares de voeten van Jezus wast. Hij komt binnen als Jezus de voeten van de discipelen gaat wassen. Hij komt binnen als de maaltijd van en met de Heer wordt gevierd. De duivel stuurt alles in de war. Want hij is de diabolos, de dooreenwerper. Hij gooit het hoogste kwaad door het hoogste goed. Zo wordt alles verdorven.
Intussen is er echter meer veranderd. In 6:71 sprak Jezus over de twaalf die Hij had uitverkoren. In 13:18 wordt dat geproblematiseerd. “Ik spreek niet van u allen: Ik weet wie ik heb uitverkoren.” Er is blijkbaar verschil in verkiezen. Men kan ook als duivel verkoren zijn. Dat maakt Judas niet minder diabolisch, maar eerst recht diabolisch. Hij is de zoon des verderfs (17:12).
In hoofdstuk 18 volgt de ontknoping. Judas kent Jezus en weet waarheen Hij gaat (18:2). Hij komt met een troep soldaten om Jezus te vangen. Dan is het uur van Jezus overlevering gekomen. Jezus is daar. Judas is daar ook. Uiteraard zijn ze daar beiden, want de Schrift wordt op dit uur vervuld. Johannes vermeldt niet dat Judas Jezus kust. Elke psychologische veroordeling (“Wat een gemenerik! Hem nog kussen ook!”) wordt vermeden. Het gaat niet om de psychologie van Judas, maar om het oordeel van God. Judas is er om Jezus over te leveren. Judas is er om het vleesgeworden Woord van God te verraden. Daarmee is zijn rol vervuld. Johannes heeft het niet meer over Judas. Er is geen dramatisch einde aan zijn leven zoals Mattheüs vermeldt en zoals Lukas dat in Handelingen 1:16-20 zo plastisch beschrijft. Het gaat niet om een menselijk drama, maar om de rol die Judas had in Gods weg met de mensen: om tegenpool te zijn, tegenstander in de meest radicale vorm.
NOGMAALS ELIA
De tegenpolen zijn geschetst. Elia is de mens die radicaal voor God is. Judas is de mens die radicaal tegen God is. Het is het verschil tussen de heerlijkheid des Heren van de berg der verheerlijking en de donkere nacht van het verraad.
Is daarmee echter alles gezegd? Is er van Elia niet meer te zeggen en is er van Judas niet meer te zeggen? Is er niet meer te zeggen van hun onderlinge relatie? En straalt dat niet af op de mensen om hen heen, op Petrus en Achab en op Izebel? Straalt dat uiteindelijk niet af om alle mensen om hen heen, van alle tijden en plaatsen? Daarom keren we terug naar Elia om vervolgens weer terug te keren naar Judas. Men moet de Schrift blijven herlezen en telkens weer anders lezen.
Wil men trouw zijn aan de profeten en aan de torah dan kan men niet anders dan in de radicale voetsporen van Elia treden. Dat lijkt een heldere positie, die orthodoxe ketterjagers graag bezetten. Voordat we hen daarover bekritiseren moet helder worden dat die positie niet alleen een legitieme is, maar zelfs de enig legitieme, als men tenminste het christelijk geloof wil aanhangen. Pas als dat is duidelijk geworden, kan men gaan nuanceren. Deze nuancering dient er niet toe om te verzachten, maar om de pijn te verdiepen. Elke nuancering is een nieuw zwaard dat mensen doodt. Elia vraagt niet alleen de belijdenis van YHWH zuiver te houden. De profeten vragen in zijn spoor ook om het onderhouden van de geboden. Dat betekent het verwerpen van de economische structuur waarop Israëls welvaart was gebouwd. Een dynamische economie met prikkels voor vooruitgang kan niets met profeten beginnen. De oerconservatieve Rechabieten die nog in tenten wonen omdat hun voorouders dat deden (2 Kon 10:15; Jer 35), zijn hun meer nabij dan de Fenicische handelaars. De profeten verwerpen de rekenmeesters, hun tellen en hun economische belangen.
Maar er is meer om mensen die zuiver zijn in de leer ongerust te maken. Elia ervaart zich als enig overgeblevene. Dat is geen trotse hoogte, maar een eenzaam bestaan onder een bremstruik in de woestijn met de vraag te mogen sterven. Trots kan men alleen zijn in de kring van radicale medestanders. Wie werkelijk strijdt voor God, is zo eenzaam als de dood. De kring van radicale medestanders is niet anders dan de kring van de spotters uit Psalm 1, die met al hun orthodoxe praat niet weten wat de wet van God is.
Elia wordt getroost met zevenduizend die de knie voor Baäl niet hebben gebogen (1 Kon19:18). Maar waar zijn die zevenduizend, die gezwegen hebben, toen de naam van God werd ontheiligd? Zijn zij hofmaarschalk geworden in dienst van Achab? Ze zijn fatsoenlijke cultuurchristenen. Ze zijn óók dan gering in getal. Zevenduizend is in het perspectief van de aantallen Israëlieten dat de canon noemt, niet veel mensen. Men moet rekenen op nog niet één procent – het aantal kerkgangers in het seculiere Amsterdam. Ze zijn er trouwens niet overgebleven: ze zullen overblijven. Ze blijven niet over omdat ze goede gelovigen waren, maar omdat God hen zal doen overblijven. “Ik zal doen overblijven” (1 Kon 19:18). Zij zijn het volmaakte getal van God in duizendtallen. Zij zijn de eschatologische gemeente.
Elia vormt het midden van deze kring. “God heeft ook hem doen overblijven. En Elia denkt: Ik ben overgebleven. Dat is een groot verschil. Alleen overblijven is verlies, nederlaag. Als God iemand laat overblijven, dat is winst, overwinning” (Noordmans 1990:205).
Elia is overgebleven. In zijn overblijven heeft God de anderen geheiligd. Hij is de ene die overbleef om de zevenduizend om zich heen te hebben. Maar is hij overgebleven? Heeft hij uiteindelijk ook niet voor Baäl gebogen? Misschien niet de knieën maar wel het hoofd. Hij heeft gekozen met de voeten. En wie niet simpel gehoorzaam is, maar gaat kiezen, kiest altijd verkeerd, zoals Jozua al leerde (24:15 v). Waar is de trotse radicaal van Karmel onder de bremstruik in de woestijn? Izebel heeft hem klein gekregen.
Gesterkt door hemels brood mag hij nog eenmaal gaan om het woord van God te horen. Hij ontvangt het rechtstreeks op de berg van God, in het voetspoor van Mozes. Maar de glorie is geweken van de bliksem en donder van de Sinai (Ex 19), net als de bliksem en donder van de Karmel (1 Kon 18). De Heer is er niet meer in aanwezig. “Zelfs de donder en de bliksem van de koningspsalmen worden stiller, minder fel en hard, tot ze overgaan in het suizen van een zachte stilte” (Noordmans 1955:77). De Heer verschijnt slechts in de stilte. Hij komt niet in kracht of geweld. Hij komt in het suizen van de stilte van zijn Geest. Het vuur uit de hemel is van een andere geest (Luk 9: 54 v) dan de Geest van de God die Elia roept voor zijn taak in een plurale welvaartsmaatschappij.
Elia gaat door de kracht van de Geest. Zijn opdracht is een laatste slag aan religieus gemotiveerde trots. Hij moet koningen zalven. Het zijn geen stichters van een messiaans vrederijk. Ze zijn geroepen om te doden (1 Kon 19:17). Hazael bracht talloze Israëlieten gruwelijk om (2 Kon 8:12). Onder het regiem van Jehu’s huis worden de rijken alleen maar rijker en de armen armer.7 De opvolger van Elia wordt uitgescholden op straat. Gods profeet heeft geen anderantwoord op kinderen dan verscheurende beren (2 Kon 4:23 v). De geschiedenis van Elia herhaalt zich: slechts door de dood van de zoon heen is er leven – voor de weduwe (1 Kon 17) en de kinderloze vrouw (2 Kon 4).
Het wordt niet beter in de wereld van de radicale profeet. Het wordt ook niet beter in de wêreld door de radicale profeet.8 Toch staat hij er als baken in de canon. Zoals Elia geroepen is, roept de God van Israël. Hij is de enige die men moet liefhebben met alle kracht. Het sjema staat er niet voor onze geruststelling. Het sjema staat er om ons de radicale roep van het eenzame leven van 9 het smalle spoor van het zuivere Jahwisme voor te houden.9 Wie daaraan nog twijfelt moet het vervolg van het sjema lezen: ze hebben het land van anderen gekregen die voor hen zijn uitgeroeid in wat Jozua beschrijft als een bewuste genocide, en Israël wordt gewaarschuwd dat ook zij van de aardbodem verdelgd zullen worden als ze andere goden nalopen (Deut 6:10-15). Zo radicaal is de profetische religie van Israël. De vraag is dan: “Wie blijft er over – als zelfs Elia het hoofd gebogen heeft?”
NOGMAALS JUDAS
Nu verschijnt de andere persoon uit ons koppel opnieuw in ons midden: Judas. Is hij eigenlijk wel zo’n buitenbeentje? Staat hij niet veel dichter bij Elia en bij al die andere mensen die niet volgehouden hebben en het hoofd gebogen?
Ik wil in dit kader niet ingaan op moderne interpreaties van Judas, waarin gepoogd wordt om zijn daad te begrijpen. Deze verklaringen worden in de regel gezocht in het psychologische veld en dienen dan om de rol van Judas te vergoeilijken. Ze dienen uiteindelijk om de radicale tegenstelling tussen goed en kwaad te verzachten. Ze liggen in dezelfde lijn als de tendens om een reconstructie van de godsdienst van Israël te kiezen als basis voor de theologie ter vervanging van de canon. In dit geval wordt de psychologische reconstructie van Judas de basis voor de theologie. Ook hier geldt dat we niet op basis van onze reconstructies theologie bedrijven, maar op basis van de Schrift. Het paradigma van de schrijvers van de evangeliën staat aan de wieg van het christelijk geloof. Juist dan krijgt de vraag naar Judas zijn hoogste spanning, veel meer dan in de ambivalenties van de menselijke psychologie.
Staat Judas juist in de Schrift niet veel dichter bij Elia dan het eigenlijk leek? Is hij zelfs niet de andere versie van Elia? Petrus zou daarbij een brugfunctie kunnen vervullen. Werd ook Petrus niet als Satan door Jezus afgesnauwd? (Matt 16:23). Petrus en Elia lijken op elkaar. Petrus is ook radicaal. Hij zal geen duimbreed wijken, ook al moest hij sterven (Matt 26:35). Ook hij lag binnen een dag bitterlijk te wenen omdat hij het hoofd gebogen had onder de bedreiging met de dood (Matt 26:75). Hij heeft Jezus in de steek gelaten, zijnde een van de twaalven. Is dat ook geen verraad, net als de vlucht van Elia?
Toch is Judas van een ander kaliber. Judas is een verrader die niet buigt onder de dreiging, maar zelf de dood in de hand neemt. Judas is zelfs geen Achab die op twee gedachten hinkt. Judas is Izebel. Hij heeft een pact met de dood gesloten om economische redenen. Het verschil tussen Judas en Petrus uit zich ook in de woorden die Jezus voor hen gebruikt. Petrus wordt “satan” genoemd, Judas duivel. Vanuit een later kerkelijk perspectief kunnen die twee woorden als synoniemen gelezen worden. Dat is echter in de tijd van het Nieuwe Testament niet het geval. “Diabolos” is het werkelijk demonische. Het is de echte duivel als tegenstander van God. “Satan” is veeleer de aanklager en uitlokker. Hij hoort bij de raad van God, zoals in het boek Job of Zacharia 3. Dat is dan al de Satan als metafysische figuur. De betekenis kan ook concreter zijn: de menselijke uitdager, aanklager, verzoeker. Wat Petrus doet, is pogen Jezus af te brengen van de gehoorzaamheid aan de weg die de Vader voor Hem had bestemd. Jezus weerstaat net als Job deze uitdaging. Het kwaad bij Judas zit dieper dan dat van de satan.
Judas heeft een pact met de dood gesloten om economische redenen. Hij was altijd al een verrader om economische redenen. Hij was een dief en stal het geld van de armen. Zo werkt economie. De evangeliën vertellen verder: hij was altijd al verrader omdat hij voor het verraderschap bestemd was. Hij was dat opdat de Schrift vervuld zou worden. Het woord van God moet waar worden. Zo is hij tegenpool van Elia. Elia verkondigt het woord van God, maar buigt zelf het hoofd. Elia predikt en wie heeft zijn prediking geloofd? Wat is het effect geweest van de profetie van hem en van alle profeten na hem? Israël is in het oordeel van de ballingschap gekomen. De profeten eindigen met de vraag om een nieuwe Elia (Mal 4:5). Als die komt, wordt de man in de kamelenharen mantel vermoord in opdracht van een nieuwe Izebel (Matt 14:1-12). Het Woord dat Elia predikt wordt niet vervuld. De God van de marginale groepen in Israël is al te eenzijdig om geschiedenis te maken. De Schrift die van Hem getuigt is zonder effect. Totdat Judas verschijnt – opdat de Schrift vervuld worde.10 Zó nabij is Judas aan Elia. Juist daar zit ook de werkelijke spanning tussen Judas en Elia.
We kijken nogmaals naar Johannes 18. De evangelist heeft zijn verhaal zorgvuldig opgebouwd. Judas is eerst een duivel genoemd. Zijn diabolische karakter uit zich in de concreetheid van zijn hebzucht. De duivel vaart in hem; hij heeft vrij toegang in hem. Heeft Jezus dan niet de verkeerde beslissing genomen om hem als discipel te kiezen? In 13:18 wordt die spanning expliciet. “Ik zeg niet van u allen: Ik weet wie Ik verkozen heb.” Wist Jezus wel wie Hij voor zich had? Kende Hij Judas wel. Daaraan kan men gaan twijfelen, als men de afloop van ziet. Daarom voegt de evangelist toe, dat Jezus dit vooraf bekend maakt. “Thans reeds zeg ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft, dat Ik het ben” (13:19). Het is dus Jezus niet overkomen. Hij wist het. Dat blijkt ook aan het avondmaal. Als er dus staat “Ik zeg niet van allen: Ik weet wie ik verkoren heb” gaat dat weten niet over een discursief weten. Het gaat om kennen in pregnante zin, zoals de Herder die de schapen kent (10:14). Uit zijn schapen is niemand verloren gegaan (10:28). Zo gekend was Judas niet. Dat wist Jezus, want in Hem wordt de Schrift vervuld. Dat geldt ook voor wat Judas Hem aandeed. Johannes vervolgt: “Hij die mijn brood eet heeft zijn hiel tegen mij opgeheven.” (13:18). Judas vervult de Schrift. In 17:12 wordt dat bevestigd in het gebed van de Zoon tot de Vader. Tot in God zelf toe wordt de plaats van Judas vastgelegd. Die plaats staat vast. Want de Schrift moet vervuld worden. Het woord van God keert niet ledig weer.
Johannes 18 begint met de tocht van Jezus met de discipelen naar Gethsemane. Judas weet ook die plek (18:2). Judas kende Jezus. Zoals er een weten is bij Jezus (18:4), is er een weten bij Judas. Jezus is daar vaak samen met zijn discipelen. Ook Judas was daarbij. In deze nacht is hij er opnieuw bij. Johannes heeft het niet over de gebedsstrijd van Jezus in Gethsemane en de rol van de discipelen daarbij, zoals de synoptici. Alles lijkt zich te concentreren op Jezus en Judas.11 Judas is de leider van een afdeling soldaten en van een troep dienaren van de overpriesters en Farizeeërs. Pontius Pilatus en Kajafas worden aangevoerd door Judas. Hij heeft de leiding over heidenen en Joden die Jezus komen vangen. Judas wist de plek. Jezus weet alles wat over Hem komt. Dan komt Jezus naar voren. Het beeld verschuift van Judas naar Jezus.
“Wie zoeken jullie?” Om wie gaat het uiteindelijk in de ontknoping van het verhaal? Om wie gaat het in het weten van God? Om wie gaat het in de vervulling van de Schriften? Ze zeiden: “Jezus, de Nazarener.” Jezus zegt: “Ik ben het.” Die woorden omvatten alles. Ze verwijzen naar de Heilige naam. Ze verwijzen naar de vervulling van de Schriften. Op dat woord kunnen mensen alleen maar achteruitdeinzen en ter aarde vallen. Dat geldt ook voor Judas, die erbij stond. Na een nieuwe vraag antwoordt Jezus: “Als jullie dan Mij zoeken, zo laat dezen heengaan.” De discipelen mogen vrijuit gaan, omdat Jezus zich overgeeft. Dat is “opdat het woord vervuld werd dat Hij gesproken had: Wie Gij Mij gegeven hebt, uit hen heb ik niemand verloren laten gaan”. Judas stond daarbij. Het oordeel over zijn leven wordt niet meer herhaald: Uit hen is niemand “verloren gegaan behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld worde”. Nu Jezus zich overlevert is er geen “behalve” meer. De Schrift wordt vervuld. Hij wordt vervuld door Jezus. Daarmee wordt elke andere vervulling gerelativeerd en opgeheven. Dat geldt ook voor die van Judas.
Nu Jezus de Schrift vervult, kan zelfs over Judas niet meer gezegd worden, dat weliswaar niemand verloren is gegaan van degenen die de Vader gegeven heeft, behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld zou worden. Judas taak is volbracht. Hij heeft de Schrift vervuld bij zijn leven.Van wie kan dat gezegd worden? Wie is zo radicaal geweest in zijn leven? Hoe kan ooit iemand in wie de Schrift vervuld wordt, verloren gaan?
Als het sjema ieder uitsluit, die niet volmaakt is in de vervulling van de wet en alleen Judas de verrader is in de vervulling van de Schrift, wie blijft dan over? Wie blijft over van Joden en heidenen samen, die de zonde en het oordeel dragen – naar de Schriften. Jezus gaat naar het kruis – opdat de Schrift vervuld wordt. Judas staat erbij, net als straks Johannes en Maria. Judas staat er niet bij om Elia te neutraliseren. In de koppels van de Schrift worden de paren nooit in een eindeloze dialectiek tegen elkaar weggewist. Integendeel, alleen in hun tegenoverstelling krijgen ze hun profiel. Judas staat erbij omdat Jezus verraden moet worden. Niemand mag zich deze rol wensen. Niemand kan de zonde verkiezen opdat de genade des te meer worde (Rom 6:1).
ACHAB EN IZEBEL
Systematisch zouden we nu conclusies willen trekken. We zouden helderheid willen hebben over Elia en over Judas. We moeten die zoeken. Anders verliest alles zijn betekenis. Maar als we zouden menen die gevonden te hebben en nu te weten hoe Gods plan in elkaar zit, verliest de Schrift zijn betekenis als levend woord van God. Elia en Judas worden dan slechts illustraties bij ons systeem. Juist de koppels problematiseren ons systeem. Ze doen dat niet als we ze in een keurig schema tegenover elkaar laten staan. Ze doen dat pas als we zien dat de ideaaltypen geproblematiseerd moeten worden. Die problematisering ontneemt hun geen profiel, maar verscherpt hun profiel.
Koppels uit de Schrift worden vaak eenduidig gehanteerd. Dat kan alleen als we niet hun hele verhaal lezen en de perspectieven niet wisselen. Wie het hele verhaal leest, wordt juist door de koppels tot steeds indringender vragen geleid. Het eindresultaat is niet een eenduidiger weten, maar een hoger probleembewustzijn. Theologisch is dat winst. God laat zich niet in een systeem vangen.
De koppels behoeden ons ook voor eenzijdigheid. Nu lijkt dat juist in het geval van Elia tegen alles in te druisen waarvoor Elia staat. Hij verdedigt de ene Naam. Hij verwijt Israël dat ze hinken op twee gedachten. Het is het een of het ander. Hollen we dat in de dialektiek van de koppels niet uit?
We moeten ons dan realiseren dat er verschil is tussen eenzijdigheid en eenzijdigheid. Als het gaat over God, kunnen we niet eenzijdig en radicaal genoeg spreken. Er is geen andere Naam. Dat Hij onuitsprekelijk is, mag er nooit toe leiden dat we over Hem gaan denken als het onzegbare goddelijke waarvan alle godsvoorstellingen slechts benaderingen van verre zijn. God is geen vaag wezen, maar de Ene, die we zonder reserve moeten liefhebben. Er is geen andere kant. Eenzijdigheid is in de dienst aan God eerste vereiste.
Er is echter ook een andere eenzijdigheid. Die richt zich op de mensen die met God in relatie staan. God is de Ene en zijn verkiezend voornemen onberouwelijk. Maar dat impliceert niet dat wij over mensen ook eenduidig kunnen spreken. God verschijnt niet in een koppel. God verschijnt als de Enige. Mensen verschijnen altijd in het meervoud. Zij verschijnen in het meervoud van personen en zij verschijnen als persoon in de meervoudigheid van de aspecten van hun leven. Die aspecten zijn niet op een noemer te brengen. Het menselijke leven bestaat niet uit een eenheid, maar uit fragmenten. Juist theologisch moeten we dat goed in het oog houden. Zelfs de radicale voorbeelden van goed en kwaad, gehoorzaamheid en verraad, blijken niet de eenduidigheid te hebben die we systematisch zouden wensen. We kunnen de mensheid niet indelen. We kunnen alleen de roep horen van de Ene God en ons oordeel over de ander opschorten. “Wat gaat het u aan. Volg gij Mij” (Joh 21:22).
Deze constatering moet ons ook behoeden voor eenzijdige oordelen over mensen. Van de roep om de Heer te dienen kunnen we niets afdoen. Die kan niet eenduidig genoeg zijn. Maar wat de andere mensen doen en zijn is minder eenduidig. De koppels zijn altijd weer anders samen te stellen en alle personen in de koppels blijken, als we hun hele verhaal lezen, gecompliceerder dan het in eerste instantie leek. In dat perspectief keren we nog eens terug naar Achab en Izebel. Vanuit de radicaliteit van de Karmel is hun positie duidelijk. Achab is halfslachtig en Izebel is niet minder demonisch dan Judas. Maar het bijbelverhaal gaat verder.
Achab heeft Naboth laten doden (1 Kon 21). Hij heeft zich niet verweerd tegen de intriges van Izebel en gaat met genoegen zijn nieuwe bezit bekijken. Dan ontmoet Elia hem (1 Kon 21:17-29). De profeet van de Karmel spreekt het oordeel uit. Dan blijkt Achab zich te verootmoedigen. Achab krijgt respijt. Het oordeel zal niet bij zijn leven over hem komen, al zal zijn nageslacht de wrange vruchten plukken. Het oordeel wordt uitgestrekt in de tijd, die daardoor per definitie genadetijd is. We moeten hier niet te gering over denken, want de tekst roept de confrontatie van Nathan en David in gedachten na de dood van Uria (2 Sam 12). David heeft ook iemand onder valse voorwendsels de dood ingejaagd. Ook hem wordt het oordeel aangezegd. Ook voor hem wordt het oordeel opgeschort omdat hij berouw heeft. Maar opschorting is geen wegname. Het zwaard zal van zijn huis niet wijken in der eeuwigheid. De zonen van David hebben het geweten, te beginnen met het pas geboren kind. Als het over een koningskoppel gaat en we stellen Achab en David bij elkaar, dan lijkt de man naar Gods hart eerst zo hemelsbreed van Achab verwijderd. Als we ze nader beschouwen, blijken ze elkaar zo nabij.
Izebel is anders. Zij is als Herodias in het Nieuwe Testament. Ze is als haar dochter Athalia die zelfs haar kleinkinderen vermoordde (2 Kon 11:1). Zij is voor de auteur van Koningen de vorstin van de weg ten dode. Zij staat voor de andere weg, die Israël niet mag kiezen, maar die ze totaal moeten uitroeien zodra ze het sjema hebben gehoord. Maar zelfs over Izebel kan Koningen niet eenduidig schrijven. De rabauw Jehu die het oordeel aan het huis van Achab voltrok, moet het zeggen: “Ze is een koningsdochter” (2 Kon 9:34). Izebel mag theologisch zijn wie ze is, dat ontneemt haar niet haar menselijke waardigheid. Mensen mogen theologisch staan waar ze willen. Dat geeft ons niet het recht hun hun menselijke waardigheid te onthouden. Ook dat is een theologische uitspraak, ontvangen in het lezen van de Schriften.
Koningen komt hier dichtbij de bergrede. Ogenschijnlijk lijkt Jehu weinig met de bergrede van doen te hebben. Dat geldt zeker voor het woord: “Hebt uw vijanden lief.” Toch staan ze vlak bij elkaar. Beide hebben te doen met het bewaren van de menselijke waardigheid. Liefhebben (agapan) is in de bijbel niet een emotioneel liefhebben, maar concreet handelen. Agapan is een woord uit het handelsverkeer. Het is de vraag of je een betrouwbare handelspartner bent. “Hebt uw vijanden lief.” Dat betekent niet dat we emotioneel onze vijanden positief moeten vinden. Dat soort idealisme bewerkt alleen dat de concrete opdracht, die veel moeilijker te volbrengen is, kan worden ontgaan: ben je ook voor je vijand een betrouwbare handelspartner? Bedrieg je de ander niet, ook als die jouw concrete vijand is, zelfs zo concreet dat hij jou bedriegt? Bewaar je de menselijke waardigheid ook in de omgang met mensen die vijanden zijn van het geloof? Izebel blijft een koningsdochter en ook ongelovigen zijn geschapen in het beeld van God.
De verhalen over mensen uit de Schrift verbinden mensen aan elkaar. Ze zijn niet meer eenduidig. Ze ontvangen hun profiel van elkaar – en hun profiel wordt geproblematiseerd door elkaar. Daarom verhindert de Schrift ons een eenduidig oordeel over mensen. We ontvangen slechts één eenduidig oordeel in de Schrift: “Gij zult de Here uw God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand” en dat is gelijk aan: “Gij zult uw naaste liefhebben als uw zelf” (Matt. 22: 37-39).
LITERATUUR
Albertz, R 1992. Religionsgeschichte Israels in alttestamentlicher Zeit 1 und 2. ATD Ergänzungsreihe 8/1 und 2. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht.
Becking, B. 1999. Continuity and Discontinuity after the Exile: Some Introductory Remarks, in Becking, B & Korpel, M C A. The Crisis of Israelite Religion: Transformation of Religious Tradition in Exilic and Post- Exilic Times. Leiden-Boston-Köln: Brill, 1-8.
Beek, M A 1951. De geschiedenis van Palestina, in Wassink, J H, Van Unnik, W C & De Beus, C H. Het oudste christendom en de antieke cultuur 1, Haarlem: Tjeenk Willink, 381-432.
Biezeveld, K E 2000, in Interpretatie 8:6-9.
Dietrich, W & Klopfenstein, M A (hrsg) 1994. Ein Gott allein? JHWH-Vererung und biblischer Monotheismus im Kontext der israelitischen und altorientalischen Religionsgeschichte. Orbis Biblicus et Orientalis 139. Freiburg (Schweiz): Universitätsverlag/Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht.
Grabbe, L L 1999. Israel’s Historical Reality after the Exile, in Becking B & Korpel, M C A. The Crisis of Israelite Religion: Transformation of Religious Tradition in Exilic and Post-Exilic Times. Leiden-Boston- Köln: Brill, 9-32.
Gnuse, R K 1997. No Other Gods: Emergent Monotheism in Israel. JSOT Suppl 241. Sheffield: Academic Press.
Jüngling, H-W 1994. “Was anders ist Gott für den Menschen, wenn nicht sein Vater und seine Mutter?” Zu einer Doppelmetapher der religiöse Sprache, in Dietrich, W & Klopfenstein, M A (hrsg). Ein Gott allein? JHWH-Vererung und biblischer Monotheismus im Kontext der israelitischen und altorientalischen Religionsgeschichte. Orbis Biblicus et Orientalis 139. Freiburg (Schweiz): Universitätsverlag/Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 365-386.
Keel, O & Uehlinger, C 1992. Göttinnen, Götter und Gottessymbole. Neu Erkenntnisse zur Religionsgeschichte Kanaans und Israels aufgrund bislang unerschlossener ikonographischer Quellen. Questiones Disputatae 134. Freiburg-Basel-Wien: Herder.
Loretz, O 1997. Des Gottes Einzigkeit: ein altorientalisches Argumentationsmodell zum “Schma Jisrael”. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.
McCarter, P K 1992. The Origins of Israelite Religion, in Shanks, H, et al. The Rise of Ancient Israel. Washington DC: Biblical Archaeology Society.
Niehr, H 1990. Der höchste Gott: alttestamentlicher JHWH-Glaube im Kontext syrisch-kanaanäischer Religion des 1. Jahrtausends v. Chr. Berlin-New York: Walter de Gruyter.
Noordmans, O 1946. Zondaar en bedelaar. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Holland (= Verzamelde Werken 8. Meditaties. Kampen: Kok, 1980:15-99).
Noordmans, O 1949. Gods poorten. ‘s-Gravenhage: Boekencentrum (= Verzamelde Werken 8. Meditaties. Kampen: Kok, 1980:103-176).
Noordmans, O 1955. Gestalte en Geest. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Holland (= Verzamelde Werken 8. Meditaties. Kampen: Kok, 1980:183-467).
Noordmans, O 1990. Verzamelde Werken 7. Preken. Kampen: Kok
Smelik, E L 1965. Het evangelie naar Johannes: de weg van het Woord. De Prediking van het Nieuwe Testament. Nijkerk: Callenbach.
Tillich, P 1953. Systernalic Theology 1. Digswell Place: Nisbet.
Wacker, M-T & Zenger, E (hrsg). Der eine Gott und die Gottin: Gottesvorstellungen des biblischen Israel irn Horizontferninistischer Theologie. Questones Disputatae 135. Freiburg-Basel-Wien: Herder.
1 Noordmans is niet de enige die van deze theologische figuur gebruik maakt. Men vindt die bijvoorbeeld ook bij Smelik in een exegese over Nikodemus en de Samaritaanse vrouw (Smelik 1965:93, 291), over de vrouw en de mannen (Smelik 1965:155-161), over Maria Magdalena en Thomas, die worden aangeduid als klimop en distel (Smelik 1965: 291).
2 Zie Dietrich & Klopfenstein 1994; Albertz 1992, 1 en 2; Gnuse 1997; Niehr 1990.
3 Deze positie wordt weer aangevochten door McCarter 1992.
4 Zie bijvoorbeeld Gnuse 1997, die de ontwikkeling van de godsdienst van Israël plaatst in een evolutionair procesmatig model van religie.
5 Zie bijvoorbeeld Wacker & Zenger 1991, Kehl & Uehlinger 1992, Dietrich & Klopfenstein 1994: 329-399, met name de bijdrage van Jüngling 1994.
6 Het monotheïsme van Israël zoals dat in het sjema wordt uitgesproken is daarom van een geheel andere aard dan het moderne monotheïsme met een algemene godsidee. Het universalisme van de ene God van de filosofische theologie wordt, in tegenstelling tot wat Tillich 1953: 251f daarover stelt, door het radicale jahwisme evenzeer verworpen als het polytheïsme. Het gaat om de ene concrete God die zich aan Mozes en de profeten geopenbaard heeft. Zie Loretz 1997.
7 Onder het regime van Jehu’s kleinzoon Jerobeam II treden Hosea en Amos op, “omdat ze de rechtvaardige voor geld verkopen en de arme om een paar schoenen” (Amos 2:6)
8 De Syrische vertaling heeft in 1 Kon 19:18 “gij zult doen overblijven”, alsof door het werk van Elia er een rest zal zijn. De Masoretische tekst heeft “Ik zal doen overblijven”.
9 Zie Loretz 1997.
10 In de regel wordt de formule van de vervulling van de Schrift in het Nieuwe Testament op Jezus toegepast. Losse schriftwoorden worden enkele malen ook in anderen vervuld: de huilende moeders in Bethlehem (Matt 2:17) en de mensen die niet geloven (Matt 13:14; Joh 12:38). Alleen van Judas wordt net als van Jezus gesproken over vervullen van de Schrift, zonder nadere aanduiding (Joh 17:12; Hand 1:16). Daarnaast worden ook specifieke citaten als in Judas vervuld beschouwd (Joh 13:18).
11 Opmerkelijk is dat Noordmans in zijn overdenking over deze pericoop (Noordmans 1990:475-477) geheel aan Judas voorbijgaat.