De kerk in een seculiere maatschappij
ABSTRACT
The Church in a secular society
This article deals with the church (esp the Dutch Reformed Church) in the very secularised society in the Netherlands. While the church in the decades after World War Two aimed to transform the whole society it is now only a small minority that sometimes tries to live from past glory, but actually finds its way only with difficulty. The latter is especially the case because the impact of secularisation is in the hearts and heads of church members as well. They try to cope with this problem in several ways (liturgy, rationalism, fundamentalism, praise, organisation, customer relations) that finally do not help. The only way to cope with secularisation is to view the problems it evokes and in an attitude of prayer to return to “Scripture alone” – though this implies to be a community of aliens in the world. In the last paragraph tendencies in South-African society and churches are selected which promote secularisation.
1. TERUGGANG
De maatschappij in Nederland is seculier. Dat wil zeggen dat godsdienstige instituties er geen belangrijke rol spelen. Het betekent ook dat in het denken van mensen beslissingen en handelen door andere motieven dan godsdienstige bepaald worden. Bij een onderzoek van de universiteit van Chicago in de jaren tachtig bleek dat na de DDR (die toen nog niet verenigd was met West-Duitsland) Nederland het meest geseculariseerde land ter wereld was. Sindsdien is de secularisatie eerder toegenomen dan afgenomen. Er worden in Nederland geen volkstellingen gehouden, dus we moeten werken met cijfers van enquêtes.2 Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders (55%) zegt niets te geloven en geen enkele binding met een kerk of een andere godsdienst te hebben.3 Thans zegt 63% geen lid van een kerk te zijn,4 4,4% is moslim.5 Dat wil niet zeggen dat de 37% die zegt bij een kerk te behoren allemaal betrokken kerkleden zijn. Daaronder zijn er velen die zeggen wel te geloven dat er iets bestaat of die alleen maar op papier lid van een kerk zijn. Bij die 45% horen ook de aanhangers van andere godsdiensten.
Volgens de gegevens van de kerken in Nederland zelf is zo’n 18% van de bevolking op het moment Rooms-Katholiek en behoort rond de 15% tot de grotere protestantse kerken.6 De leeftijdsopbouw van het ledenbestand is zodanig dat men verwacht dat over enkele decennia die 15% gedaald zal zijn tot onder de 10%. De idee van Nederland als een protestantse of zelfs calvinistische natie is dus volledig achterhaald. Dat wordt nog geaccentueerd door de werkelijke betrokkenheid van de kerkleden. Want lang niet iedereen die op papier lid is, gaat ook ter kerk.7 Tot voor kort was dat vooral het geval bij de Hervormden. Dat komt ook door de manier van registreren van de Hervormden. Volgens Hervormd kerkrecht behoren tot de kerk niet alleen degenen die openbare belijdenis van het geloof hebben afgelegd en degenen die gedoopt zijn, maar ook allen die uit Hervormde ouders geboren zijn.8 Zo kun je lid zijn van de kerk zonder dat je ouders ooit in de kerk zijn geweest, je niet gedoopt bent en zelf ook geen enkele binding hebt. Ik ben wel bij mensen op bezoek geweest als predikant die in het ledenbestand stonden zonder dat zij het zelf wisten. Sommigen waren zo weinig in de kerk geïnteresseerd dat zelfs niet de moeite wilden nemen om een brief te schrijven om zich te laten uitschrijven. De Gereformeerden hadden als regel dat men minstens gedoopt moest zijn voor het lidmaatschap. Maar ook hier groeit het aantal niet meer betrokken doopleden. Aan de andere kant zie je in beide kerken ook dat mensen die formeel geen lid zijn, toch op een of andere manier bij kerkelijk werk betrokken raken en soms meer mee doen dan formele leden.
Dit betekent dat het formele ledenbestand van de kerken niet zoveel zegt over de meelevendheid. Participatie aan kerkdiensten en kringwerk zegt in elk geval iets meer. Dat wil niet zeggen dat we daarmee de grenzen trekken van de ware kerk. Dat zou bepaald niet Gereformeerd zijn, omdat we geloven dat de ware kerk meer te doen heeft met verbond en verkiezing door God dan met onze eigen keuzes. Wel moeten we in de kerkelijke praktijk werken met de zichtbare gestalte van de kerk. Alleen God ziet het hart aan, maar wij moeten ons houden aan de zichtbaarheid. Daarbij speelt trouwens het spanningsveld tussen formeel lidmaatschap en actieve participatie ook een rol.
De meelevendheid van kerkleden is in Nederland per plaats zeer verschillend. Globaal kan men zeggen dat er meer niet naar de kerk gaan dan wel. In Amsterdam is de kerkelijke betrokkenheid bijvoorbeeld zeer gering. In de gevestigde protestantse kerken gaan slechts een paar duizend mensen naar de kerk. De verwachting is dat gezien de vergrijzing dat aantal nog zal dalen. Dat betekent dat in Amsterdam de kerk volledig gemarginaliseerd is. Het meest vitaal zijn vaak nog kleine gemeenschappen van immigrantenkerken in de flatwijken van Amsterdam-Zuidoost. Aan de andere kant zijn er veel plattelandsgemeenten waar ongeveer een kwart van de leden actief is. Een aantal verstedelijkte dorpen hebben vaak een zeer bloeiend kerkelijk leven. In mijn woonplaats Veenendaal, met 60 000 inwoners, zijn de kerken ‘s zondags vol, met bijvoorbeeld in elk van de zes kerken van de centrale Hervormde gemeente tussen de 500 en 1000 kerkgangers. Ook is er veel jeugdwerk en andere activiteiten. Het is dus niet overal neergang. Maar de grens is dun. In Vleuten en De Meern, twee dorpen vlakbij Utrecht, verwacht men dat in de nieuwe stadswijk die daar wordt gebouwd met 35 000 huizen (dus zo’n 100 000 mensen) er voor alle kerken samen slechts zo’n 600-700 meelevend zullen zijn.
Globaal gesproken moeten we constateren dat de kerkelijke betrokkenheid in Nederland gering is en het geloof in de samenleving een marginale rol speelt. Dat weerspiegelt zich ook in de politieke partijen. Veertig jaar geleden hadden de christelijke partijen de absolute meerderheid in het parlement. Nu heeft het CDA (Christendemocratisch Appel) waarin de meeste christelijke partijen zijn samengegaan, nog ongeveer 19% van de kiezers achter zich. Bovendien is dat maar ten dele om geloofsredenen, voor velen is het ook om de gematigd conservatieve politiek dat zij deze partij steunen. Omgekeerd is het ook zo dat veel christenen op de socialistische of liberale partij stemmen. Maar globaal gesproken kan men zeggen dat de invloed van het geloof op de politiek de laatste decennia sterk verminderd is. Dat blijkt bijvoorbeeld daaruit dat sinds 1994 er in Nederland een regering is waaraan geen enkele christelijke partij deelneemt.
2. INVLOED OP DE MAATSCHAPPIJ
We hebben het tot nu toe gehad over getallen. Die zeggen wel veel, maar belangrijker nog is de inhoudelijke rol van de kerken en het geloof in de maatschappij. In Frankrijk zijn de protestanten bijvoorbeeld slechts één procent van de bevolking, maar hun invloed is veel groter. Het is bijvoorbeeld niet voorstelbaar dat er geen protestantse minister in de regering zou zitten. Op het moment is zelfs de premier een protestant. Ook in de cultuur en de wetenschap spelen protestanten een belangrijke rol. De bekende filosoof Paul Ricoeur is bijvoorbeeld een protestant.
Hoe is dat nu in Nederland? De kerk, en dan met name de Hervormde Kerk als kerk die verbonden was met de vrijheidsstrijd in de zestiende en zeventiende eeuw om het Spaanse en Katholieke juk af te werpen, had vanouds een grote rol in de samenleving. Tot 1848 was er een hechte band tussen deze kerk en de staat en het vorstenhuis. In 1848 kwam er een nieuwe grondwet met een scheiding tussen kerk en staat. Het duurde tot 1984 voordat de laatste resten waren opgeruimd. Tot die tijd betaalde bijvoorbeeld de overheid nog een deel (zij het een klein deel) van de predikantssalarissen en mocht de kerk gratis post verzenden.9
Sinds de grondwettelijke scheiding van kerk en staat heeft de politiek zich steeds meer van de kerk geëmancipeerd. Dat wil echter niet zeggen dat de kerk dat zonder meer aanvaard heeft. In formele zin moest ze dat uiteraard wel. Maar geestelijk heeft met name de Hervormde Kerk steeds een besef gehad van roeping voor de hele samenleving. Land en volk waren voortdurend in zicht. Dit besef werd versterkt door de Tweede Wereldoorlog en nog meer door de opbouwperiode daarna. Na de nacht van de bezetting zou een herrijzend Nederland een nieuwe samenleving moeten zijn. Het zou een samenleving van recht en vrijheid moeten worden. Daarin hadden kerken een belangrijke roeping. Toen in 1951 een volledig nieuwe kerkorde werd aanvaard, stond deze dan ook sterk in dat teken. Kernbegrip was het woord “apostolaat”, dat in de volgorde van de artikelen zelfs aan het belijden van de kerk voorafging. Artikel IV ging over de apostolaire roeping van de kerk in de wereld, terwijl pas in artikel VII werd gesproken over het belijden in de gemeenschap met de vaderen.10
In het visioen dat de kerk daarin uitsprak speelden twee stromingen een belangrijke rol. Aan de ene kant waren er mensen met klassieke theocratische idealen, zoals Prof. A.A. van Ruler.11 Het ging hen om een gekerstende samenleving naar reformatorisch beginsel. Het ideaal van een samenleving zoals Calvijn die in Genève voorstond, zweefde hen daarbij voor ogen. Ook kerkelijk moest dit vorm krijgen door de bijzondere plaats van de ouderling. Daarbij ging het niet alleen om democratie, maar vooral om het koninklijke ambt van de kerk in de wereld gevoegd bij de profetische roeping van het Woord en de priesterlijke dienst van het diakenambt.12 Een andere belangrijke invloed ging uit van de theologie van Karl Barth, die net na de oorlog zijn brochure Christengemeinde und Bürgergemeinde13 geschreven had. Zijn positie daarin is kort gezegd dat de kerk weet wat goed is voor de samenleving. In haar profetische roeping proclameert de kerk het Woord van God, waarnaar de hele wereld geformeerd zal moeten worden. Want het genadeverbond waarvan de kerk weet heeft, is de innerlijke grond van de schepping14 en dus ook van de aardse samenleving. De kerk moet deze innerlijke grond expliciet maken op alle terreinen van het leven.15
Na de tweede wereldoorlog was er dus een zelfbewuste kerk die zich geroepen wist voor de hele maatschappij. Zij organiseerde dat ook zeer bewust en daadkrachtig, door vormings- en opleidingsinstituten, door de installatie van raden die onderzoek deden naar politiek en samenleving en die de politiek trachtten te beïnvloeden. Er verschenen herderlijke schrijvens van de Synode, gericht tot volk en overheid. Wereldwijd was men zeer actief in de Wereldraad van Kerken, met deelname aan allerlei politieke programma’s.
In die perioden werd in de kerk door een aantal mensen zelfs zeer positief over secularisatie gedacht.16 Het gaat in het christelijk geloof niet om het winnen van zielen voor het eeuwige heil, maar om verandering van de wereld tot een plaats van gerechtigheid. De kerk was daartoe slechts middel. Door verlies van kerkelijke identiteit kon men zich nu helemaal gaan wijden aan de taak in de wereld.
Dit streven van de kerk naar verandering van de wereld is gedurende 25 jaar zeer vitaal geweest. Daarna kwam het verval. Vanaf de jaren zestig slaat de secularisatie in Nederland hard toe. De kerk is een minderheidsgroep geworden. De overheid laat zich steeds minder aan zich gelegen liggen. Even is er nog een opleving rond 1980 als de kerk een zeer kritische houding aanneemt tegenover kernwapens. Maar daarna is het voorbij. De kerk is thans een van de vele levensbeschouwelijke belangengroepen en kan geen bijzondere positie meer claimen.
Zo is de situatie van buiten. Dat wil niet zeggen dat men zich dat ook binnen de kerk bewust was. In veel gemeenten en met name in de centrale besturen en haar adviesraden leefden de oude idealen nog voort. Nog in de jaren tachtig werd in opdracht van de Synode een rapport vervaardigd over Kerk-zijn in een mondiale samenleving, waarin de theocratische idealen van weleer tot wereldwijde schaal werden aangezet. Negatief gezegd: de kerk moet zich met de hele wereld, met mensenrechten, economie en politiek bemoeien. Pas nu begint geleidelijk door te dringen dat dat allemaal voorbij is. Maar het kost moeite. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het nieuwe gebouw dat is opgezet voor de Samen-op-Weg-kerken. Daarin zijn alle diensten van de kerk en het bestuur samengebracht. Het is een groots, imposant gebouw, waar vierhonderd mensen werken. Het ziet er uit als het parlementsgebouw in Pretoria, heeft status. Maar zo’n gebouw weerspiegelt op geen enkele wijze de rol die de kerk in de Nederlandse samenleving heeft. Hetzelfde geldt voor de inrichting. Meteen na de ingang is er de kapel. Dat is geen veilige afgesloten ruimte; hij heeft een glazen deur, want we staan open naar de wereld. De inrichting is hard met kale muren en stalen meubels. Het is een kapel die helemaal openstaat naar de kille zakelijke wereld waarin we leven. De kerk is niet een veilig huis, maar spreekt het Woord in deze zakelijke wereld. Daar is haar plaats en roeping. Het klinkt misschien nog mooi, maar het doet geen recht aan de situatie dat we als kerk vreemdelingen en bijwoners in de wereld zijn. Komend vanuit een corpus christianum en een situatie van grote maatschappelijke en culturele betrokkenheid van de kerk is dat erg wennen. We weten ons er eigenlijk niet goed raad mee. De grote idealen van weleer zijn heengegaan. Ze bleken luchtballonnen, die zijn meegevoerd in de storm van de tijd. We zijn weer terug bij af: de kerk als een kleine gemeenschap van mensen aan de rand van de samenleving en van de grote cultuur.
3. INNERLIJK AANGEVOCHTEN
Nu kan men het beeld hebben van de kerk als een kleine gelovige gemeenschap temidden van een geseculariseerde, godloze cultuur. Dikwijls is er in Nederland in de kerk ook in die zin positief over de secularisatie gedacht. Als alle papieren leden en alle mensen die niet werkelijk innerlijk overtuigd waren en alleen maar naar de kerk gingen, omdat ze dat nu eenmaal van vroeger gewend waren, nu verdwenen, dan zouden we de gemotiveerde harde kern overhouden. Deze kleine kern zou dan werkelijk een zoutend zout kunnen zijn in de wereld. Als het vanzelfsprekende burgerlijke christendom verdween, zou er een innerlijk verdiept christendom overblijven.
Dat is echter een illusie gebleken. Christenen kunnen zich niet uit hun cultuur terugtrekken. Ze nemen alles van die cultuur mee en het werkt ook in hun eigen bestaan door. De groep die overblijft is niet overtuigder christen, maar juist aangevochten christen. De vraag is voortdurend: “Wilt gijlieden ook niet heengaan?” (Joh 6:67). De anderen zijn al vertrokken, waarom blijven wij nog? Want innerlijk knaagt de worm van de secularisatie ook aan ons hart.
Want we leven midden in de moderne westerse cultuur. Het is onze eigen cultuur en deze vormt ons denken en beleven. In die cultuur speelt God geen rol en mensen kunnen zich eigenlijk ook niet meer voorstellen dat God daarin een concrete rol kan spelen. We zoeken bij alles naar natuurlijke oorzaken. Bij alles vragen we ons af: “Waarom gaat het zo?” Ook bij mensen vragen we ons af: “Waarom doet iemand zo?” We houden geen rekening met een geest die in hem gevaren is, maar zoeken de oorzaak in een ruzie thuis of een nacht slecht slapen. En als het slechte humeur structureel is, ligt het aan een moeilijke jeugd of een tekort aan een bepaalde stof in de hersenen.
Voor moderne mensen is het heelal een in zichzelf samenhangend geheel, dat uiteindelijk in de laatste formule gevat kan worden. De een is optimistischer over het vinden van die formule dan de ander, maar dat doet niets af aan de manier van denken. We zoeken bij alles naar een samenhangend geheel van immanente verklaringen.17
Dat denken zit diep in ieder geworteld, veel meer dan vaak wordt vermoed. Als tijdens de Kosovo-crisis christenen baden om een einde aan het moorden, dan dachten ze misschien aan een overwinning van de Navo of aan een omkeer in het denken van Milosovic. Weinigen zullen gedacht hebben aan een ingrijpen door God met donder en bliksem om al de mensen die dood en verderf brachten te vernietigen. Zo’n ingrijpen van God kunnen we ons niet voorstellen, sommigen misschien nog wel theoretisch, maar niet existentieel en de meesten juist ook theoretisch niet.
Liberale christenen kunnen daarin heel consequent zijn. Ik heb meegemaakt dat een predikant een gebed om regen, waarom een gemeentelid vroeg, weigerde. Want regen bewerk je niet door bidden; die heeft andere oorzaken. Orthodoxe christenen hebben er wat op gevonden: God werkt in de middellijke weg. God werkt via Navo-bommen of politieke druk op Milosovic. God werkt via depressies, door wolken, lucht en winden. God werkt door verandering van mensen, die bereid zijn aan de roep van het evangelie gehoor te geven.
Ondertussen hebben we dan al wel een flink stuk van de gedachten van de bijbelschrijvers achter ons gelaten. Want die gingen er wel van uit dat God onmiddellijk ingreep: door vuur op de berg Karmel (1 Kon 18), of door mensen die liegen ter plekke dood te laten vallen (Hand 5). De bijbelschrijvers hadden een heel ander wereldbeeld dan wij. En je kunt niet het een en het ander een beetje hebben. Uiteindelijk is een wereldbeeld, zoals Bultmann18 terecht zegt, een samenhangend geheel, omdat het een wijze van denken en beslissen is van één en dezelfde mens en van de gemeenschap waarin deze leeft. Het is een illusie dat we het oorzakelijke denken van de moderne natuurwetenschappen zouden kunnen laten halt houden voor psychische gebeurtenissen zoals een bekering.19 Ook een innerlijke omkeer, dus ook horen en aangesproken worden, heeft fysische en chemische componenten in onze hersenen. Anders gaan denken betekent, dat je hoofd ook chemisch anders functioneert. Je kunt psychologie en scheikunde niet van elkaar losmaken. Maar ook de psychologie heeft zijn eigen wetmatigheden, waardoor je kunt verklaren waarom iemand denkt zoals hij denkt. Het verklarende denken houdt nergens halt, ook niet voor de gebeurtenissen van de geschiedenis, niet die van de wereldgeschiedenis en niet die van de persoonlijke geschiedenis van mensen. Altijd weer zoeken we naar antwoord op de vraag: “Hoe is het zo gekomen?” Ouders vinden altijd dat het de vrienden waren die hun zoon op het verkeerde pad brachten - omdat ze niet zelf de oorzaak daarvan willen zijn. Want als het niet aan hun opvoeding ligt, dan ligt het wel aan hun genen.
We moeten de allesomvattende betekenis van dit denken in onze cultuur niet onderschatten. Er is geen ontsnappen aan. Daarom heeft het op dit punt ook geen zin om onderscheid te maken tussen beschrijving van wereld en mens enerzijds en hun bedoeling, de zin van hun bestaan anderzijds. De idee is dan dat de natuurwetenschap (en ook de geschiedeniswetenschap en psychologie) zich bezig zou houden met het beschrijven hoe de dingen in elkaar zitten, en geloof stelt de vraag naar de zin van de dingen, zoals een monteur weet hoe de auto in elkaar zit, maar daarom nog geen goede chauffeur hoeft te zijn, laat staan weten waarheen ik met mijn auto wil gaan. Zo zou een fysicus weten hoe alles functioneert, maar zich niet uitlaten over de zin van de dingen en de psycholoog proberen te ontdekken hoe de mens geestelijk in elkaar zit, maar zich ver houden van de zin van deze geestelijke structuur.20
Ook zingeving is echter onderdeel van het verklarende systeem. Je kunt zingeving heel goed verklaren vanuit een evolutionistisch denken als gericht op behoud van de soort of van het mensentype dat ik vertegenwoordig. En als die verklaring (nog) niet afdoende is, moet je er voor oppassen als antwoord voor je open vraag “God” in te vullen. Die dient dan alleen nog voor het opvullen van de gaten van onze kennis en verliest zo steeds meer terrein. In laatste instantie, meen ik, heeft de Leidse hoogleraar filosofie Herman Philipse gelijk, die zegt dat je in de moderne Westerse cultuur kunt bewijzen dat God niet bestaat.21 Hij is maximaal een overbodige hypothese. En overbodige hypothesen moet je vermijden, want die verhinderen je het heldere zicht op de dingen.
4. SCHEEF IN DE WERELD
In deze cultuur wordt gepreekt en geloofd. Er wordt gesproken over de daden van God en er wordt geleefd in het geloof dat God is neergedaald in een mensenkind. Hoe is dat mogelijk? Is het communicatieproces van het Woord van God niet bij voorbaat gedoemd te mislukken? Leef je als gelovige niet constant in twee werelden? Die vragen moeten we niet te snel ontkennend beantwoorden. Want een cultuur, zeker de moderne westerse cultuur heeft een harde kern waar om heen zich alles oriënteert. Je kunt niet naar believen er stukken uitnemen of veranderen. Wat er niet in past omdat het uit andere of vroegere wereldbeelden komt, vliegt vanwege de middelpuntvliedende kracht als een brok naar de rand om in het niets te verdwijnen.
Ons denken, inclusief ons gevoelen en beleven, vormt een symbolisch universum.22 Daarmee bedoel ik het samenstel van al onze ervaringen, onze bedenksels, onze leermomenten, kortom van alles wat uit onszelf of van buiten naar ons toegekomen is. Zij vormen samen de tekens als de letters of woorden van een boek die de ervaringswereld die onze persoon gevormd hebben en maken tot wat deze is. Sommige ervaringen zijn daarbij heel uitdrukkelijk aanwezig. Vele zijn dat niet. Ze hebben geleidelijk aan ons denken gevormd, terwijl we ons echt niet precies herinneren waar en hoe dat was. Onze opvoeding en onze opleiding hebben ons gevormd. Onze levensgeschiedenis heeft ons gemaakt. Onze genetische constitutie, die we ook al weer gekregen hebben, heeft er trouwens ook aan bijgedragen wat we zien en ruiken. In dit symbolisch universum zijn bepaalde symbolen heel centraal: het lied dat we graag zingen, de eerste keer dat ik bij mijn vader achter op de fiets naar het dorp ging.
Soms kan een ervaring zich in ons leven voordoen waardoor heel ons leven verandert. Er komt een gebeurtenis zo vet gedrukt in ons symbolisch universum te staan dat die steeds weer de aandacht naar zich toe trekt en de rest naar de kantlijn verdwijnt. Als ouders een kind verliezen, wordt hun leven nooit meer zo als het was. Hun leven is anders geworden. Het is zelfs een ander leven geworden. Wat vroeger niet bestond, bepaalt nu van dag tot dag hun denken. Andere dingen die vroeger belangrijk waren, zijn nu onbenullig geworden. In de marge van ons symbolisch universum zijn ze nog aanwezig, maar ze oriënteren ons niet meer. En het risico bestaat ook voor christenen dat God tot die marge behoort, zoals de kerk tot de marge van de cultuur behoort.
5. ANTWOORDEN?
Hoe kun je als kerk en als christen onder het geweld van de moderne verlichte cultuur overleven? Hoe kun je het dreigende nihilisme ontgaan? Ik bemerk in de Nederlandse kerken verschillende reacties:
a. Vlucht in de liturgie. Als je innerlijk voor de verkondiging geen boodschap meer hebt, zoek je naar uiterlijke vormen. Vroeger waren calvinistische kerken sober. Het ging om de verkondiging van het woord. Daarom was ook de liturgie sober. Dat is in Nederland snel veranderd. De kleuren van het kerkelijke jaar zijn terug. Er worden vaste leesroosters gehanteerd en de zondagen worden weer genoemd naar de oude liturgische namen. Ik was pas in een Gereformeerde kerk, waar geen preekstoel meer was. Er was alleen een avondmaalstafel die ingericht was als altaar en daarboven hing een kruis met corpus. De dominee droeg een witte toga met stiksels. In de dienst worden vaak vaste formuliergebeden en responsies gebruikt. De indruk van veel diensten is meer katholiek dan gereformeerd. De nieuwe Proeve van het Dienstboek van de Samen-op-Weg-kerken23 ademt helemaal deze sfeer. Dat betekent niet dat deze gemeenten innerlijk het Rooms-Katholieke erfgoed hebben overgenomen. Het is naar mijn oordeel vaak slechts een façade om de innerlijke leegte te verbergen.
b. Rationele bewijsvoering. Met name studenten en jonge predikanten uit orthodoxe achtergrond, vooral uit de Gereformeerde Bond, voelen zich hiertoe aangetrokken. Zij komen uit een relatief veilige context met vaak een bijzondere school van hun eigen achtergrond en komen dan op de universiteit. Dan kan een heleboel gaan wankelen. Maar gelukkig is er dan een professor die bewijst dat het redelijker is om wel in God te geloven dan niet in God te geloven. Het Amerikaanse kritisch realisme en de conceptuele analyse zoals Prof. V. Brummer die in Utrecht heeft gedoceerd, worden daarom gretig omarmd.24 Toch is ook dit slechts een korte termijn oplossing. Existentiële aanvechting laat zich niet bedwingen door rationele argumenten. Als dat al lijkt te lukken, dan is dat alleen omdat de eigenlijke vragen verdrongen worden.
Dit soort “godsbewijzen” zeggen mij niets. Ze zeggen aan de ene kant veel te veel. Ze geven de indruk alsof je God uit deze wereld zou kunnen afleiden. Maar misschien is de wereld wel doelloos, op weg naar het niets, zonder een laatste woord en een laatste macht. Misschien heeft ze wel helemaal geen oorzaak, is ze ontstaan als een toevallige flikkering van energie in het niets. Eerlijk gezegd is dat de grootste aanvechting voor mij: een volstrekt toevallig, zinloos en doelloos bestaan. Dat is niet zozeer een existentiële aanvechting op het psychologische niveau (soms ook wel, maar dan aan de rand van mijn bestaan), maar vooral een rationele aanvechting: vanuit een modern wereldbeeld eerlijk gezegd het meest waarschijnlijke. Godsbewijzen kunnen de toevalligheid van het bestaan slechts voor een moment opheffen, totdat een verder kritisch denken ze elke keer opnieuw doorprikt. Bovendien is dit soort rationalisme allerminst Gereformeerd, omdat de menselijke rede het primaat krijgt, boven de heilswil van God die op geen enkele wijze te herleiden is. Typerend is daarom dat deze godsdienstfilosofische theologie in de regel kiest voor Arminius25 en de vrije wil van de mens tegenover de verkiezingsleer van Dordrecht.
c. Fundamentalisme.26 Men neemt de methoden van de verlichte wetenschap over maar gaat van andere premissen uit. Het Amerikaanse creationisme is daarvan een duidelijk voorbeeld. Maar in Amerika kan dat misschien nog werken, omdat die samenleving niet werkelijk geseculariseerd is. In Nederland word je met zulke opvattingen niet serieus genomen, behalve door een klein groepje gelijkgezinden. Creationisten hebben in Nederland dezelfde status als mensen die geloven in landingen van aliens. Ze zijn voortdurend bezig zich te verdedigen. Daarbij gaat het al lang niet meer om de kern van het geloof en de levende omgang met de Heer, maar om gelijk te krijgen in een pseudo-wetenschappelijk debat.
d. Lofprijzend overstemmen. Dit zie je vooral bij gevoelsmatige varianten van de evangelicals. Tegenover alle vragen van de wereld zingen we ons “Hallelujah”. Wat kan ons schaden, als de Heer met ons is? En Hij zorgt voor ons, want wij vertrouwen op Hem. Soms krijg ik daarbij het gevoel dat de christen een recruut in het leger is, die voor het eerst in het donker op wacht staat en voortdurend hardop zegt: “Ik ben niet bang.” Maar als werkelijke tegenslagen komen, is het geloof daartegen dan bestand, of zegt de voorganger dan dat we niet genoeg geloofd hebben? Of worden alle problemen ontkend vanwege ons geloof?
e. Organisatiedrift. Waar het eigenlijke ons uit handen glipt, willen we toch iets behouden. Dan zoeken we naar een zichtbare gestalte, nu niet van de liturgie, maar van de kerkelijke organisatie. We putten ons uit in beleidsplannen en structuurschema’s. We roepen desnoods een bedrijfskundig adviesbureau te hulp. Op het niveau van het predikantswerk vergaderen we graag, omdat dat de indruk geeft hard bezig te zijn, terwijl misschien een pastoraal gesprek over aanvechting harder nodig was.
f. Klantenbinding. De dominee is voortdurend bezig om het iedereen naar de zin te maken. Je moet wat doen voor de bejaarden, je moet wat doen voor de jeugd, je moet wat doen voor ... enz. Maar uiteindelijk word je dan een slaaf van de wensen van allerlei mensen en geen Dienaar van het Woord van God, waartoe je geroepen bent.
6. HOE DAARIN STAAN?
Op zichzelf zijn al deze dingen geen onzin. Een verzorgde liturgie en een loflied tegen de verdrukking in horen bij het bestaan van de kerk. We hoeven ons niet restloos uit te leveren aan de moderne wetenschap en we moeten ook in de kerk de dingen ordelijk organiseren. Het kan alleen geen dekmantel worden om de eigenlijke vragen te ontgaan.
Hoe moeten we dan als kerk en als gelovige dan wel daarin staan?
Het eerste wat van belang is, is dat we de vragen toelaten. Vragen rond het schriftgezag, vragen vanuit de moderne wetenschap, vragen over de rol van de kerk in de maatschappij, vragen over de zinloosheid van het bestaan, vragen over onze schuld, vragen over de onveiligheid van de wereld
-ze mogen en moeten allemaal aan de orde komen. En we moeten er vooral niet te snel een antwoord op hebben. Ze moeten eerst als een werkelijk probleem tot ons doorgedrongen zijn. En met veel van deze vragen weten we geen raad. Dat betekent bij existentiële vragen dat we met ons leven geen raad weten. Dat betekent bij geloofsvragen dat we met God geen raad weten. Antwoorden op de diepste vragen kunnen we niet bedenken. Ze kunnen alleen in een ander perspectief komen door een hernieuwde ontmoeting met God. En die kunnen we niet zelf organiseren. De kerk kan zich in de seculariteit alleen kwetsbaar opstellen. Ze is weerloos. Dat wil niet zeggen dat ze zich weerloos overgeeft aan de moderne godloze cultuur. Maar wel dat ze weerloos is tegenover de vragen die ook in haar zelf opkomen. Zij kan zich daartegen alleen verzetten op straffe van verlies van authenticiteit.
Ten tweede is van belang het gebed. Als mensen in weerloosheid de vragen over God voelen opkomen, kunnen ze er alleen mee tot God gaan. Waarschijnlijk geeft Hij geen antwoord op alle vragen. Het is veeleer de ervaring van gelovigen dat Hij ons de genade van zijn nabijheid geeft, midden in de aangevochtenheid van het bestaan.27 Maar ook ons gebed lijdt onder de secularisatie. De dominee die niet voor regen wilde bidden, had niet helemaal ongelijk. En in de jacht van het bestaan vinden mensen trouwens nauwelijks nog de rust voor het gebed.
Ten derde, en dat is het meest wezenlijke, is het lezen van de Schrift van belang.28 In het donker van de nacht is het Woord een lamp voor onze voet. Dat wil niet zeggen dat er volgens het christelijk belijden vanuit de bijbel steeds concrete antwoorden komen op onze vragen. De bijbel is geen vraagbaak en de profeten schrijven niet het scenario van ons leven. Maar in het lezen van de Schrift wordt de nabijheid van God ervaren. In de seculiere maatschappij is Psalm 73 een belangrijke psalm. Bijna zouden wij net zo gaan spreken als de goddelozen. Maar we kunnen het niet om niet trouweloos te worden aan het geslacht van Gods kinderen. Omdat wij elkaar niet in de steek willen laten, blijven we komen in de kerk. Liefde voor de medegemeenteleden is een grote macht om bij het geloof bewaard te blijven (vergelijk ook Hebr 10:25). Ook dan blijft het moeilijk om de wereld te begrijpen. Totdat je ingaat in het heiligdom. Dan merk je dat de seculiere mens aan het eind niets heeft. Zijn leven eindigt in de leegte. Maar voor mij is het goed nabij God te zijn (Ps 73:28). En die nabijheid ervaar je volgens de reformatorische traditie juist in het Woord.
Dat betekent ook voor predikanten dat ze vóór alles Dienaren van het Woord moeten zijn. Daar ligt hun eerste taak. Dat betekent niet dat je in de bijbel steeds antwoorden probeert te vinden op de vragen van de moderne tijd en dat je precies probeert uit te vissen hoe het met Jona zat.29 Het gaat veel meer om de omgang met God die in het Woord tot ons komt, juist als we ook alle vragen die dat Woord bij ons oproept, toelaten. In de omgang met het Woord ontstaat soms als een geschenk een soort van stille rust die alle verstand te boven gaat.
Is er dan nog hoop voor de kerk in een seculiere cultuur, ook als zij zelf tot op het bot door de secularisatie geraakt is. Is er nog hoop voor het geseculariseerde West-Europese christendom? Daarop moeten we niet te makkelijk “Ja” zeggen. In Hebreeën 6:4-6 wordt gezegd dat het onmogelijk is dat degenen die eens verlicht zijn geweest en deel hebben gekregen aan de Heilige Geest en daarna afgevallen zijn, weer opnieuw tot bekering te brengen. Dat geldt voor individuele christenen, maar dat geldt ook voor kerken en culturen. Een postchristelijke cultuur is iets fundamenteel anders dan een praechristelijke. Het troost mij dat de vroege kerk na lang overwegen gezegd heeft dat een tweede boete mogelijk is. Maar het blijft aan de rand. En de geschiedenis van de kerken in Turkije en in Noord-Afrika die verdwenen zijn, juist omdat ze ooit rijk en verrijkt geworden waren (Openb 3:17), maakt mij niet optimistisch.
7. ZUID-AFRIKA
De samenleving van Zuid-Afrika is een geheel andere dan die van Nederland. In elk geval is ze veel minder geseculariseerd. Toch is het zaak om ook hier kritisch te zijn. Want ik bespeur ook een aantal factoren die in Nederland symptomen van de secularisatie en het verval van kerk en geloof waren:
1. De grote rol van de Verlichting op het denken. De wetenschap moet antwoorden geven op onze vragen. Daarbij wordt het accent vooral gelegd op de natuurwetenschappen en de techniek. Juist Zuid-Afrika wil in dit opzicht een licht zijn voor het continent. Maar het is een gevaarlijk licht.
2. Het belang dat gehecht wordt aan het materiële. Dat kan angst zijn om het te verliezen of verlangen om het te bezitten. Economische gezichtspunten worden belangrijke sturende momenten in onze visie op de toekomst.
3. Het belang van het menselijke initiatief. We willen zelf onze geschiedenis in handen houden of hebben. De sfeer van opbouw van een nieuwe maatschappij die in Nederland heerste na de Tweede Wereldoorlog herken ik in Zuid-Afrika - evenals het verzet dat sommigen daartegen hadden vanuit dezelfde motieven van eigen macht.
4. Migratie vanuit de eigen familieverbanden heeft veel van het godsdienstige leven in Nederland opgelost. Veel jonge gezinnen in Rotterdam-Zuid kwamen bijvoorbeeld uit orthodoxe gemeenten op de eilanden. Maar in hun nieuwe situatie vonden ze geen nieuwe band met een gemeente.
5. Dat wordt versterkt door diversiteit in kerkelijk leven. Als overal de gemeente een zelfde patroon hebben, voel je je ook na verhuizing makkelijk thuis. Maar ook in Zuid-Afrika vertonen de gemeenten steeds meer een verschillend karakter. Vooral in de liturgie luistert het nauw.
6. De kerk gaat functioneren als een sociale club, waar we ons als gelijkgezinden thuis voelen. Dan zijn we niet meer verbonden door Christus, maar vanwege onze sociale relaties. Afgezien van het oneigenlijke gebruik van de kerk, betekent dit dat, als er andere clubs interessanter zijn, we de kerk niet meer nodig hebben. Apartheid was in feite ook zo’n vorm van sociale binding.
7. Ontkennen van problemen. Ik bemerk vaak dat men in de kerk de radeloosheid in het leven niet durft uit te spreken en als die al uitgesproken wordt, dat ze dan gauw wordt afgedekt met een woord van bemoediging of verschuilt men zich in schijnzekerheid. De synode van Assen van de Gereformeerde Kerken in 1926 over de sprekende slang was in feite al een symptoom van verval.
8. Tenslotte zal elke oneigenlijke rol van de kerk of het geloof secularisatie bevorderen. Als ze dienen om doelen te bereiken, garantie voor veiligheid, vertrouwen in de toekomst, emancipatie, moreel draagvlak of wat dan ook, dan zal de kerk uiteindelijk verloren gaan. Want dan wordt ze inwisselbaar. Het kan in de kerk uiteindelijk om niets en niemand anders gaan dan om God die in Christus een verloren wereld ontmoet om die te dragen en te vergeven - te redden door de dood heen.
LITERATUUR
Barth, K 1945. Kirchliche Dogmatik III,1: Die Lehre von der Schöpfung. Zürich: EVZ-Verlag (19704).
Barth, K 1946. Christengemeinde und Bürgergemeinde. München: Kaiser Verlag.
Becker, J W& De Wit J S J 2000. Secularisatie in de jaren negentig. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bultmann, R 1948. Neues Testament und Mythologie: das Problem der Entmythologisierung der neutestamentlichen Verkündigung, in Kerygma und Mythos 1. Hamburg-Bergstedt: Herbert Reich evangelischer Verlag, 13-48.
Commissie voor het Dienstboek 1998. Dienstboek: een proeve 4 en 5: Schrift, Maaltijd, Gebed. Zoetermeer: Boekencentrum.
Conradie, E, Jonker, L, Lawrie, D & Arendse, R 1995. Fishing for Jonah: Various Approaches to Biblical Interpretation, Text and Context 6. Bellville: University of the Western Cape.
Cox, H 1966. The Secular City, New York: Mc Millan.
Dekker, E 1993. Rijker dan Midas: vrijheid, genade en predestinatie in de theologie van Jacobus Arminius (1556-1609). Zoetermeer: Boekencentrum.
Dingemans, G D J 1987. Een huis om in te wonen: schetsen en bouwstenen voor een Kerk en een Kerkorde van de toekomst, Praktisch Theologische Handboeken 55. ‘s-Gravenhage: Boekencentrum.
Gogarten, F 1953. Verhängnis und Hoffnung der Neuzeit. Stuttgart: Vorwerk Verlag.
Haitjema, Th L 1951. Nederlands Hervormd Kerkrecht. Nijkerk: Callenbach.
Jonker, L, Botha, J & Conradie, E 1997. Die Bybel in fokus: leesgids vir ’n nuwe tyd. Kaapstad: Lux Verbi.
Klein, Th (red) 1992. Veertig jaar orde in de Hervormde Kerk? Schetsen rond de Hervormde Kerkorde. Zoetermeer: Boekencentrum.
Nienhuis, G 1995. Toeval en voorzienigheid, in A van de Beek (red). Lichtgeraakt: wtenschapsbeoefenaren over de relatie van hun gelovig christen-zijn en hun werk. Nijkerk: Callenbach, 36-50.
Philipse, H 1995. Atheïstisch manifest: drie wijsgerige opstellen over godsdienst en moraal. Amsterdam: Prometheus.
Rasker, A J 1986. De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795: geschiedenis, theologische ontwikkelingen en de verhouding tot haar zusterkerken in de negentiende en twintigste eeuw, 3e dr. Kampen: Kok.
Valkenberg, W G B M 1990. Did not our Heart Burn? Place and Function of the Holy Scripture in the Theology of St. Thomas Aquinas. Utrecht: Thomasinstituut.
Van Buren, P 1963. The Secular Meaning of the Gospel, based on an Analysis of its Language. London: SCM.
Van de Beek, A 1991. Fundamentalisme: soliditeit en excentriciteit van de geloofsgrond, in Boele van Hensbroek, P, Koenes, S & Westerman, P. Naar de letter: beschouwingen over fundamentalisme. Utrecth: Grafiet.
Van de Beek, A 1994. To Be Created Preceeds our Creativity, in Louvain Studies 19:34-45.
Van de Beek, A 1996a. Schepping: de wereld als voorspel voor de eeuwigheid. Baarn: Callenbach.
Van de Beek, A 1996b. Cultuur uit angst geboren, in Wijsgerig Perspectief, vol 36, afl 6:176-182.
Van de Beek, A 1998. Being Convinced: On the Foundations of the Christian Canon, in Van der Kooij, A & Van der Toorn, K (eds). Canonization & Decanonization, Studies in the History of Religions 82. LeidenBoston-Köln: Brill, 331-350.
Van de Beek, A 2000a. Is God Detactable?, in Krop, H A, Molendijk, A L & De Vries, H (eds). Post-Theism: Reframing the Judeo-Christian Tradition. Leuven: Peeters, 209-222.
Van de Beek, A 2000b. Gespannen liefde. Over de verhouding van God en mens. Kampen: Kok.
Van den Heuvel, P 1989. De Hervormde Kerkorde: een praktische toelichting. Zoetermeer: Boekencentrum.
Van Leeuwen, A Th 1964. Christianity in World History: the meeting of the faiths of East and West. London: Edinburgh House Press.
Van Ruler, A A 1947. De Kerk spreekt over de Politiek, in Visie en vaart. Amsterdam: Holland Uitgeversmaatschappij, 25-36. Van Ruler, A A 1965. Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome. Hilversum/Antwerpen: Paul Brand.
1 De auteur is directeur van het International Reformed Theological Institute en hoogleraar Symboliek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (NL).
2 De uitslagen van enquêtes wisselen uiteraard. We hebben ons hier gebaseerd op een recente uitvoerige studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Becker & De Wit 2000). Andere onderzoeken verschillen in gradatie, maar het algemene beeld is vergelijkbaar.
3 Becker & De Wit 2000:16.
4 Becker & De Wit 2000:13.
5 Becker & De Wit 2000:4.
6 Becker & De Wit 2000:13.
7 24% van de kerkleden zei in 1999 nooit naar de kerk te gaan (Becker & De Wit 2000:15), terwijl 43% volgens een enquête in 1998 minstens eenmaal per twee weken naar de kerk gaat (het getal van 29% in 1999 wordt als een anomalie beschouwd; Becker & De Wit 2000:14).
8 Kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk, art II, 1.
9 De allerlaatste resten zijn nog later verdwenen. Tot 1995 was de overheid nog rechtstreeks verantwoordelijk voor de salarissen van de hoogleraren theologie vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk en tot 1998 nog voor hun oudedagsvoorziening.
10 Zie over deze kerkorde Haitjema 1951; Van den Heuvel 1991; Klein 1992; Dingemans 1987:16-75.
11 Zie vooral Van Ruler 1947.
12 Zie Van Ruler 1965:114.
13 Barth 1946.
14 Barth 1945:258-376.
15 In Nederland koos daarom een aantal theologen bewust voor het socialisme: het gaat in het belijden om de gehele wereld en niet om de vestiging van christelijke partijen die het eigenbelang van de christenen lijken te dienen. Zie Rasker 1986:310-311.
16 Zeer radicaal werd dit standpunt verdedigd door A Th van Leeuwen (Van Leeuwen 1964). Zie ook Gogarten 1953. De invloed van P van Buren (Van Buren 1963) en H Cox (Cox 1965) was groot in deze tijd.
17 Zie hierover uitvoeriger Van de Beek 2000a en Van de Beek 2000b:29-44.
18 Bultmann 1948.
19 Zie Van de Beek 1996a:86-154.
20 Nienhuis 1995.
21 Philipse 1995.
22 Van de Beek 1994; 1996a:59-71.
23 Commissie voor het Dienstboek 1998.
24 Brummer is de vader van de zgn. Utrechtse School in de theologie, met sterke nadruk op conceptuele en logische helderheid. Als instrumentarium zijn deze zinvol, maar zodra zij de structuur van de theologie gaan bepalen, raakt deze los van de complexiteit van het leven. Met name een aantal universitaire theologen en studenten worden erdoor gegrepen, maar zodra studenten predikant worden blijkt dit denken te kort te schieten. Wel weten sommigen het zinvol te integreren in een diepere en bredere levensvisie.
25 Zie vooral Dekker 1993 die de leemten in het denken van Arminius tracht op te vullen met ideeën van De Molina.
26 Zie Van de Beek 1996b. Voor de positieve kant van het fundamentalisme zie van de Beek 1991.
27 Vgl 2 Kor 12:8-9.
28 Zeker in de Reformatie speelt de bijbel een centrale rol in het geloofsleven. Dit is echter allerminst nieuw. Ook in de vroege kerk en de middeleeuwen was de Schrift het oriënterende middelpunt. Zie over Thomas van Aquino Valkenberg 1990. Voor de vroege kerk denke men aan Augustinus, De doctrina christiana en Cassianus, Collatio XIV. Het meest intensief in de hele kerkgeschiedenis is waarschijnlijk wel de omgang met de bijbel bij Origenes. Zie daarover Eusebius, Historia Ecclesiae VI en voor de hermeneutiek van Origenes diens De Principiis IV.
29 De discussie in de NG-kerk in Zuid-Afrika was gericht op de vraag van “waar gebeurd of niet” en is daarmee zelf kind van het moderne positivisme. Het gaat om het onderkennen van de aard van deze tekst. Vgl Conradie c s 1995; Jonker c s 1997. In Nederland heeft eenzelfde discussie in de Gereformeerde Kerken in 1926 over de vraag of de slang in Genesis 3 wel of niet gesproken heeft, desastreuse gevolgen gehad, omdat de verdedigers van het “Ja” niet zagen dat ze met deze these zelf volop kind van hun tijd waren en meenden dat wij mensen het gezag en zelfs de aard van dat gezag van de Schrift zouden moeten verdedigen. In de volgende generaties later bleek inderdaad de mens in de Gereformeerde Kerken voluit centraal te staan in de theologie van Kuitert, Wiersinga en Den Heyer. Zie over de aard van het schriftgezag Van de Beek 1998.